Wolfmoeder der Eenzamen
dat bedauwd spinrag in de ochtend
is tastbaar restant van uw dromen;
dat zijn mijn ogen in uw rug;
mijn pootafdrukken in mos en bladeren;
mijn reuk in struiken en op paden;
die natte vacht en kraag mijn bestaansbewijs;
die brekende tak kwam door mijn voetstap.
uw ontkenning is zinloos en vergeefs;
woorden liegen, een slordige stapel illusies,
mijn namen glijden als regen langs mijn manen,
en duiken op in wat u sporen noemt;
mijn roedels volgden uw stammen van Afrika
tot hier op de steppen van Europa,
en wachten op uw volgende bestemming-
waarheen nu, reisgenoten?
weesgegroet Wolfmoeder der Eenzamen;
overdag grom en snauw en bijt ik,
spuw ik speeksel in een tandensteekspel,
in de avond hoor ik uw gehuil woeie-ie-ie-oewoe-oe-u-u,
zoek en evenaar ik de boventonen en zing woe-oo-oo-wo-owo-oh-o,
de klanken resoneren, harmoniëren en vormen een koor,
en de mens brandt hout en zingt mij nader
en tegelijk op afstand-
met altijd de maan
als richtpunt.
(Uit: Van wolven en stolpen, Boekscout.nl Soest,
22 augustus 2014, © Hans F. Marijnissen)