Over de Dommel
Breder dan oevers en onschuld kabbelt zij zeewaartsvanuit het Belgische Peer in de armen van de Maas.
Regen, riool- en kwelwater van het toen naar het nu,
ouder dan warm kloppend bloed in mens en dier.
Als tranen over wangen dwalen kreken,
sloten en beken over zompig laagland.
Scheprad en sluizen, kolken en gemalen
doen dromen en hopen, meanders vertalen
twijfel in aarzeling, kronkels in ervaring.
Maaiende molenwieken vierendelen
de wijkende horizon onder gedempt klokgelui.
Stof drijft op het water, bladeren, takjes, pluizen
en niets blijft. Achter elke bocht begint een wereld,
aan elke overkant weer een overkant
en dagen en kansen keren zonder verklaring.
Zon, maan, sterren, muren en ramen
spiegelen zich en volgen de stroming.
Al het zoete grondwater komt van boven
en na elke plensbui staat het vee te dampen
op doorweekte weiden. In de Dommelvallei droogde
de zondvloed nog niet op en vergaren bomen
eindeloos jaarring na jaarring.