Het wiel
Zij beschuldigde ouders
van haar bestaan,
de wereld van gevangenschap
en bleef tollen in die waan.
Naast soortgenoten vernageld
op verpulverd parfum
achter de blinde schuifpuien
van haar terrarium,
in bloedeigen narcotica,
en zij klaagde
over het verouderen,
de droogte
en het vernederen.
'Uit welke zomer
kwam zij en liet mijn
verkoolde hersens opgloeien
in haar adem?'
Na haar dood
viel regen
op de leegte
die achterbleef.
De crisisopvang
na haar gedwongen opname
hersloot de gelederen.
'Zij bracht mijn razend hart
tot rust, aan haar bron
leste ik mijn dorst.
Waar ben je nu?'
Zijn onbegrip overweegt.
Helft, wederhelft,
hij valt, rolt verder,
verzamelt kras na kras
en vindt het wiel uit,
opnieuw
en opnieuw.