Onjuiste theorie
1.
'Nou kijk,
zo vind ik van Herman,
dat ze hem beter kapot kunnen schieten.
Ik bedoel,
je moet dat smoelwerk eens zien,
schandalig.
En die haren, benzine erover en
vlammetje erbij.
opgeruimd staat netjes,
nietwaar?
zeg nou zelf.'
2.
Schuifelend over sneeuw over ijs,
gebogen in de storm,
de adem neergeslagen op baard en snor
en haren.
Antarctica, 7 augustus.
Marjolein is dood.
De koude overwon.
Albert en ik hebben haar opgegeten.
3.
'Geweld',
zei de man naast me,
'wel,
dat kan vele aanleidingen hebben.
Onrust, onderdrukking, angst,
verveling.
Maar de oorzaak achter dat alles,
pft,
ik wou dat ik het wist.'
4.
Gisteren zag ik nog
hoe een man een eend uit de vijver in
het park
de nek omdraaide en meenam.
Om thuis te braden, waarschijnlijk.
5.
Het begon,
volgens wijlen Marjolein,
in de jaren 60.
Politieke moorden,
rellen.
Het werd steeds erger, en niemand
besefte wat
de oorzaak was.
Wij zijn tijdig gevlucht.
6.
'Smerige schoft,
stomme aap met je rotsmoel,
luie anarchist,
rotnazi,
zatte dubbeltjeshoer,
smerige flikker,
communistische zwakzinnige,
vetzak.'
7.
Na de party reden we in Frans’ wagen
naar huis. Er reed iemand door rood.
Botsing, natuurlijk. Frans eruit, kop
aan
flarden, de hersens dropen van de
voorruit.
Die andere kerel had het stuur in zijn
buik.
De darmen waren eruit gespoten.
Ik had een ruitenwisser in mijn
linkeroog.
8.
Het was alweer Marjolein,
die ontdekte dat de temperatuur een
belangrijke factor was.
Dus trokken we naar het zuiden.
Naar Antarctica,
vluchtend voor het geweld.
9.
We hebben die vuile rotjood z’n
ballen af-
gesneden en in z’n mond gepropt. Je
had ‘m
moeten zien kijken. Daarna een mes in
zijn buik,
zodat ie langzaam leeg liep.
10.
‘Katholieken: kinderen fokken, neem
dat
maar van me aan. en maar bidden.
Ze moesten het verbieden.’
11.
‘Wat ga je nu doen, nu je ontslagen
bent?’
‘Eerst vakantie.’
Op een terras. Een zomerdag, aan de
overkant
van de straat ligt iemand dood te
bloeden.
Bloed stroomt uit zijn pols. Een
glazenwasser
drukte door een ruit, een scherf trof
hem.
De twee mannen op het terras kijken
naar het
bloed.
‘Waarheen?’
‘Spanje.’
‘Spanje? Zit politiek niet zo
lekker.’
‘Doe me ‘n lol. Wat heb ik met die
vieze
Spanjaarden te maken.’
‘Je hebt gelijk. Ik ga naar
Griekenland.’
‘Ook een mooi land.’
Aan de overkant van de straat sterft de
man met
een laatste stuiptrekking.
12.
Onderweg lazen we kranten.
Oorlogen, brandstichtingen,
rellen.
We haastten ons zoveel mogelijk, om op
tijd te
zijn.
Hoe kouder het werd, hoe veiliger,
volgens Marjolein.
We vertrouwden haar.
13.
‘Hé joh, kom ‘ns hier.’
‘Waarom?’
‘Verdomme, kom hier als ik dat zeg of
ik
sla je ballen tot aan je adamsappel
omhoog!’
‘De moord.’
‘Wat zei je?’
14.
In Chili zagen we enkele boeren rond
een
kampvuur zitten eten.
We ontdekten in een afvalhoop een half
verrot kinderhandje.
15.
Je hoeft het niet te geloven, knul.
Niet echt. Als je maar zegt dat je het
gelooft, dan zijn we al tevreden. Een
handtekeningetje, klaar.
– Zo niet?
– Schieten we je moeder overhoop.
– Ik teken niet.
– Jij je zin.
16.
Ze hadden erom gevraagd,
zeg nou zelf,
ik bedoel, we hebben die raketten niet
gebouwd voor het mooi, niet?
Nou, het is gebeurd.
Nog ‘n geluk dat we eerst waren.
17.
De stofwolken en de aardbevingen
begonnen toen we
in een oude vissersboot overstaken naar
Antarctica,
en nog voor we aanmeerden dreven dode
dolfijnen voorbij.
18.
Het recht van de sterkste.
19.
We waren met z’n vijven.
Marjolein, Albert, Frans, Jenny, en ik.
Frans pleegde zelfmoord, nadat
hij mij had proberen te doden. Hij
dacht dat het gelukt was.
Marjolein stierf van de kou,
Albert en ik aten haar op.
20.
Blablabla
21.
Morgen schiet ik Albert kapot.
Jenny en ik,
Adam en Eva.
Coda:
De wind, de wind zingt het coda.
Ik versta het niet.
Ik kijk in de bevroren ogen van Jenny
tegenover me.
Ik heb honger.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten