Aan flarden
“Ik zal je een kalmerend middel geven.
Daar woont geen levende ziel meer, vriend.”
Met etenstijd was ik nog steeds in
de ban van die berichtgeving, en
opgewonden.
Er kwamen meldingen binnen,
en op dat moment, toen er vrede was,
was niets volkomen uitgeroeid
in mijn beleving. De beschietingen
hielden aan. Alles kon nog.
“Je kunt dit nu wel allemaal zeggen,
maar ik weet wie de schuldige is!
De mensen zeggen wel eens:
woorden zeggen zo weinig,
maar let op,
als het zoiets is kan het ons niet schelen!”
Wij moesten toen vroeg opstaan.
De eetzaal had veel weg
van een gekkenhuis.
Wij ervoeren een lichte beving
en verwaaide motregen viel.
Het einde begon toch.