Geen woord, geen antwoord
Zij overleed te jong en alleen.
De overkant ineens weer relevant:
een bestemming of een leegte
naar voorkeur, een dag- en
nachtswisseling nabij en fors,
de bossen en velden ontkleuren,
leven wordt overleven,
eerst gaat het bezoek,
als laatsten de naasten,
ieder zwijgt en komt te laat vandaag.
Doe en laat wat nog waarde heeft.
Taal waarmee ik te lang speel
groeit als een gewei,
vertakt zich en valt af.
Wat kan ik zeggen, vragen,
de dood nadert dagelijks
en hoort hier thuis.
Ik blijf schaven
tot het geen nut meer heeft,
ben nu nog net op tijd,
en straks te laat, te vaag.
Vraag een kind wat het wil,
een volwassene wat nog kan.
Ongevraagde woorden landen,
tikken op het scherm
of ik kom buiten spelen,
stijgen weer op, verkoold papier
op een thermiek van herinneringen,
buiten mij, voorgoed gekoppeld
aan dat remspoor in de berm,
de verbogen vangrail, de ontvelde schors.
Het is een boom om het even
wie de appels eet of de zaag pakt.
Het draait om het klokhuis, de pitten.
Dat er geen antwoord is
ligt aan de vraag.