Keeper of the Key
I'm the Keeper of the Key,
Never mind my name,
I'm the very enemy.
Yes, I'm the Keeper of the Key,
I'm trying to catch me breath,
Life flows from under me.
One night a man ran up to me,
And begged me, 'Keep this bloody key!
Gotta split, too many enemies!'
When I looked, no one I could see.
The key looked hardly ever used,
I wonder why I never did refuse,
I kept it close, running through my days,
Changing my life and my ways.
A city's key, but where to begin,
Don't even trust your next of kin,
Find its gate, open its door,
Who knows what fortune lies in store.
I lost my job, my wife and kids,
They never understood what I did,
Sold my stuff, bought me a gun,
Spend nights and days on the run.
Here they come! Where can I run!
Who to turn to? What have I done?
I cried, but there just ain't no one
To let me in from the evening sun,
Where's this city and where its gate?
How much longer must I wait?
I spot this man right next to me,
'Hey man, keep this key for me!'
- And set me free!
I'm the Keeper of the Key,
Never mind my name,
I'm the very enemy.
Yes, I'm the Keeper of the Key
Trying to outrun my death,
Life flows from under me.
(From ‘On Schedule - Flyte’
Unreleased 2nd album 19810101)
zaterdag 30 mei 2020
donderdag 28 mei 2020
Goedbekeken beken
Goedbekeken beken
Ik zie kraanvogels
hun terugkeer repeteren
en ben weer ouder
dan de laatste keer
dat ik dat bamboeschilderij zag.
Ik wacht op de bami.
De zucht om op te springen,
zonder te weten
waar neer te komen
in een gouden zonsondergang
op het weekmenu.
Waar blijft dit alles
als ik er niet aan denk
en zal het branden stoppen.
Ik zing tegen je
over wat ik gegeten heb,
wat ik zag en hoorde,
waarheen ik reisde,
waarom ik terugkeer,
wat ik deed en vooral liet,
en verlies alle regels
op punten.
Met kroepoek, dank u.
Goud heeft alleen waarde
en geen nut, hield je vol
tot je het zelf geloofde.
In verf stolden de veren,
en elk jaar weer
keerden de kraanvogels
over goedbekeken beken
en overdreven wolken.
Mijn nummer
komt aan de beurt.
Ik zie kraanvogels
hun terugkeer repeteren
en ben weer ouder
dan de laatste keer
dat ik dat bamboeschilderij zag.
Ik wacht op de bami.
De zucht om op te springen,
zonder te weten
waar neer te komen
in een gouden zonsondergang
op het weekmenu.
Waar blijft dit alles
als ik er niet aan denk
en zal het branden stoppen.
Ik zing tegen je
over wat ik gegeten heb,
wat ik zag en hoorde,
waarheen ik reisde,
waarom ik terugkeer,
wat ik deed en vooral liet,
en verlies alle regels
op punten.
Met kroepoek, dank u.
Goud heeft alleen waarde
en geen nut, hield je vol
tot je het zelf geloofde.
In verf stolden de veren,
en elk jaar weer
keerden de kraanvogels
over goedbekeken beken
en overdreven wolken.
Mijn nummer
komt aan de beurt.
zaterdag 23 mei 2020
Beperkt gras
Beperkt gras
Een door vloed en ebgewist strand wacht
op voetafdrukken.
Mafkees,
hoe ze je afwees,
pik je dat?
Sporen
die ik aflees,
getemd paard,
in gestrekte draf
naar de afwijkende
horizon
waar water en lucht
elkaar lijken te treffen.
Zonder planning
reis je verder
dan je dacht,
aan en af.
Die hinnikende lach,
haar manen.
En overal
beperkt gras.
maandag 18 mei 2020
Vluchtwegen
Vluchtwegen
De voegen tussen de dorpennog altijd voelbaar,
een macabere maquette
van goede bedoelingen, en planmatig.
Een herkomst als deze
laat littekens na in je dans,
beschadigt je gebarentaal.
Makke lammeren
wanen zich hier beschut.
Het plaatselijk schuttersgilde
overstemt gillende slachtvarkens,
de mest in dit nest verstikt
en dons klit aan je bezwete huid.
Deze nog-lang-geen zendeling
zwijgt zonder toe te stemmen.
Pijnigende woorden,
primitieve afweer,
schoten in omvattend duister
sterken je mening.
Bescherm die warmte
met een acceptabele glimlach
of geveinsde aandacht elders, en nooit matig.
Verander van onderwerp
als afschuw overweldigt.
Lik ‘s avonds je wonden
binnen die bebouwde kom
en organiseer steeds nieuwe
vluchtwegen.
zondag 17 mei 2020
Sint Dionysius en de intercity
Sint Dionysius en de intercity
(fragment Uit het Zesde Huis, 2015)
In februari 2013 wilde ik Carol Salomons uit Ginneken gaan opzoeken in de Gemeentelijke Gezondheidszorg Eindhoven (GGzE), de voormalige Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI) aan de Boschdijk in Eindhoven, op verzoek van zijn broer Christ. Ik had op de website de bezoekuren van Carols verpleegafdeling al opgezocht. Mijn zus Laurie had zijn zus José als collega gehad in Etten-Leur en zo Christ ontmoet, na zeker dertig jaren, en Christ kende haar nog. Hij was de oudste zoon van voorheen bakker Salomons op de Ginnekenmarkt in Ginneken, Breda. Zijn ouders waren gescheiden toen Carol zes was en nog Karel heette. Zijn vader had de bakkerij verkocht, woonde bij zijn tweede vrouw en was, net als mijn vader, uit de kerk verbannen.
Carol werd geplaagd door depressies en
drugsmisbruik na een afgebroken verkering, meteen na zijn coming out
in 1974. Carol had Christ om mijn bezoek gevraagd, maar ik had het te
druk, onderschatte de ernst van zijn verzoek, of verschool mij achter
een combinatie van uitvluchten en kwam tot mijn schande te laat. Hij
doodde zichzelf terwijl hij daar net drie weken intern was. Hij was
nooit hersteld van de behandeling die hem in de jaren ‘70 in de RPI
was toegevallen. De katholieke therapeuten maakten zonde van de
liefde die hij voelde. De elektroshocks onder een voortdurende hagel
van biechten en boetedoeningen doordrenkten Carol van zijn vermeende
zondigheid. Hij leefde sindsdien van een uitkering en deed
vrijwilligerswerk bij de Kringloopwinkel in Best, maar bleef extern
onder behandeling. Medicijnen noch therapie hielpen voldoende, en
diepe depressies bleven zijn bestaan ontregelen. Hij bleef zijn
seksualiteit als afwijking en zonde zien, wat modernere therapeuten
ook op hem inpraatten. Hij probeerde de trein van zijn ware aard
voorgoed te stoppen en ging wijdarms op het spoor staan toen de
intercity van Eindhoven naar Best op volle snelheid naderde. Spoor
van vernieling. Zijn hoofd paste trefzeker in de kom van een koplamp.
Laurie had mij gevraagd haar te
vergezellen naar het crematorium Rijtackers aan de Anthony Fokkerweg
in Eindhoven. “Er waren er meer zoals gij in Ginneken, meer die
daar niet ongeschonden vandaan kwamen, en dat moet ge beseffen”,
zei zij in haar telefonische uitnodiging. Kort na de crematie sprak
ik Christ bij de koffietafel, een nerveuze man. Zijn blik ontweek
continu de mijne. Hij meende dat Carol na het schooladvies in het
overgangsjaar van de Sint Gabriël school in Ginneken “van de rails
was geraakt” – zijn woorden. Daar wilde ik niet zichtbaar op
reageren, maar ik zag dat Christ zag dat mijn ogen heen en weer
flitsten.
Hij vertelde dat in Carols kleding een
groen stoffen builtje was aangetroffen. Daarin zat een dichtgevouwen
gelinieerd Multoblad met Sint Helena erop geschreven, drie spijkers
in een stuk hout en een beukentakje met bladeren, een haarlok in een
envelop en nog een medaillon van de heilige, en een bidprentje. Zijn
vrouw bewaarde het in haar handtas en liet mij lezen. Sint Helena,
verhelpster van depressies, kwam uit York in Engeland. Ik bekende dat
geneesmiddel niet te kennen en ik moest het maar van haar eens
proberen. Niets helpt, maar het helpen helpt iets.
Het katholieke recept tegen hoofdpijn
kende ik: een met regenwater doordrenkt lint met enkele blaadjes
anjerbloesem, geplette knoflook en een snufje kaneelpoeder om mijn
hoofd binden en een gebed richten aan Sint Dionysius. Ik heb het niet
eens geprobeerd. Sint Dionysius nam zijn afgehouwen hoofd zelf op en
liep ermee naar de plek waar hij wilde sterven. Carol verloor zijn
hoofd ook, als een kip zonder kop vroeger op opa’s erf.
Wat Laurie had gehoopt, dat ik met
Christ kon praten over waarom iemand zelfdoding zou kunnen plegen
door suïcidale depressies, mislukte. Toen ik dat alsnog probeerde,
bij de cake aan de koffietafel bij Christ, zijn vrouw en wat familie,
vluchtte ik, ongewild, machteloos, in vage omschrijvingen,
ontkenningen van wat mij als hulp werd aangereikt, leugens
uiteindelijk. De frustratie en woede over dat falen hield mij weken
bezig. Ik herinnerde mij die overgang van mijn eigen zwerftochten,
hoe ik daar had gestaan en een trein passeerde, en de wind mij
meezoog, maar net niet... Een kameraad van Christ was ook bij de
crematie, een brandweerman, en hij kon het beter. Een vent van twee
meter, zo te zien stabiel en sterk. Hij vertelde dat hij was gestopt
met actieve brandbestrijding, omdat hij voelde dat hij emotioneel aan
het vollopen was, en na zijn vijftigste er niet meer tegen kon, die
branden, dat leed, en hoe herinneringen begonnen terug te keren als
vloed na eb. Hij had Prozac nodig om dat hoogwater te overleven.
“Gij hebt nog geluk gehad”, zei
Laurie op de parkeerplaats. “Als ge nou hoort hoe het met Carol is
afgelopen, niet dan?”
“Geluk? Uiteindelijk wel.”
“Dat bedoel ik. Ik hoopte dat ge dat
zou begrijpen, stijfnek. Of minstens aanvoelen, toch. Vergelijk
jezelf eens met Carol, die had uiteindelijk niks meer! Gij hebt
Maryvonne en de kinderen, een goede baan, dat is toch niet niks?”
“Nee.” Ik stapte opzij voor een
auto. “Nee, dat is alles.”
Christ gaf mij een A5-envelop mee, die
ik thuis maar moest openen. Ik opende hem nog op de parkeerplaats van
het crematorium. Er stond ‘Hans Lambregts’ op, onderstreept. Er
zat een uitgescheurde bladzijde uit een schoolschrift in, gekreukeld,
waarop een potloodtekening van een brandend kruis, of misschien
zwaard. Er stond onder, in enkele keren overschreven letters: ‘Gods
zwaard!!!’.
Het geluid van een huilend kind in mij
ontvlamde mijn ziel als lucifers die tegen schuurpapier worden
afgestreken.
vrijdag 15 mei 2020
Hoe in het oog
Hoe in het oog
springt de werkdag,hoe uitgesteld geluk me inhaalt
op straat onder het lopen.
Zij wacht op een volgende baas
in het asiel van haar jeugd.
Het touchscreen bij haar balie
verspreidt virussen en bacteriën.
Happy hour, toch?
Hij debuteert een driedelig pak,
hier buitengaats het kantoor.
Ik ben irritant het vriendje
van de in zijn verlopen
ogen welwillendste deze avond
die haar mag thuisbrengen,
en die het ook niet kan
helpen dat zij mij kent.
De regels van dit voorspel,
al dat meegeleverd afval: leugens
onder weer een waargebeurd afdak
tussen grof vuil en fecaliën.
Hoe allesomvattend dit onvermogen.
De kudde wacht niet, wacht nooit,
en ook een defecte deur kan open.
woensdag 13 mei 2020
Cultuurwoede
Cultuurwoede
"Het woord van de dagis ‘Eigenaardig’.
Pardon, ‘Eigenzinnig’
natuurlijk", lacht de cultuurwethouder.
Hij catalogiseert
en telt ook elke afwijking
als contact, contract, houvast
zolang het duurt.
Voor mij 20 anderen.
Welwillenden beklimmen
ingezeepte steile wanden
op plaatgouden torens
van machthebbers
en laden budgetten
in rugzakken en laptops.
Ik stelde voor als project
‘Uw gewicht in een gedicht’.
Bijvoorbeeld.
76 kilo = 8 regels.
103 kilo = 10 regels.
Ik doe ook maar wat.
Ik moet iets.
"De staat steelt werk
van kunstenaars en uitvinders
en noemt dat cultuur",
voeg ik toe aan het gedogen.
Hij blijft professioneel
in zijn microfoontechniek,
schouwt het publiek
en denkt dat het regent
omdat er daken zijn.
Hij rekent op
komende verkiezingen
en lopende stemmingen.
Daarna uitgebreide bitterballen
en eenmalige consumpties.
Tijdens het afterbal in de stadhuishal
betasten beambten elkaar volledig.
Vooral niet afwijken,
niet opvallen.
Maatneming,
dat is hoe we vallen
en weer opstaan
tot in de laagste verdieping.
zaterdag 2 mei 2020
Bezoek
Bezoek
Je opent je deurHun glimlach overtuigt je
weer
van je bestaan
Camouflage op wangen
en voorhoofden
Je laat ze binnen
de kat ontsnapt
ze stormen de trap op
openen alle kasten en boeken
een gesprek volgt
min of meer
Ze spreiden armen,
hun gebarentaal
suggereert warmte
die je nodig blijkt te hebben
Ze negeren littekens
huilen blaffen
zingen doorlopend
en de koelkast ontdooit
onder hun handen
Ze beloven zielenrust
als ze vertrekken
diep in de nacht
en nooit zie je ze terug
Abonneren op:
Posts (Atom)