De duiven verlaten vader
(Onder de duiven I)
Vader timmerde een duiventil op de houtzagerij en kalkte die onbesmet wit. De toegangsladder werd na elk gebruik weggezet om ratten en katten te weren. Een dozijn doffers, broedende duivinnen en piepers. In zonlicht stonk de duivenstront tot in moeders keuken.
'Kom! Kom-kom!' lokte vader,
als Sint Frans de vogels paaiend:
'Kom-kom! Kom dan, kom-kom!'
Hele zondagen stond hij daar hoopvol te wachten als Noach, te fluiten op zijn vingers, te rammelen met een mandje maïs, lijn- en koolzaad, de wolken te bestuderen als een augur met de constateur van postduifvereniging Pro Patria gereed.
'Kom! Kom-kom!
Maar kom dan dedju!'
Niet alle duiven keerden terug.
Ik noteerde van de draadomroep hoe laat de ingekorfde postduiven gelost waren. 'Quiévrain wachten, Houdeng wachten. Dourdan, Étampes en Noyon gelost zeven uur precies' Vader liet zijn geringde blauwbanden en geschelpten lokaal, midfond of vitesse vliegen, en gokte op zijn poulebrief. Hij had ooit twee bokalen en wat geld gewonnen.
Bij het wi-wi-wiekend opvliegen klonken zweepslagen, tromroffels, en urenlang klonk hun koeren: 'Roekoe-oe, roekoe-oe.'
Ik zag vanaf de houtwerf hoe het klad rondvloog, uit elkaar spatte en elkaar weer opzocht, eindeloos, tot de tuimelaars vielen op de klep of op vaders schouders en armen. Hun klauwen omklemden de stofjas.
'Kom! Kom dan! Vandaag nog!'
De thuiskomers volhardden in hun verzet.
'Hoe ben jij terug naar huis gekomen?'
snauwde hij dan tegen zo’n verlate minnaar,
'te voet zeker?'
Na zware inzet en verlies
aten wij duivenborst, een lekkernij
Een eierlepel past niet in een duivenei.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten