Duvel in De Gouden Bal
(fragment uit 'Uit het Zesde Huis', laatste deel: Naschokken)
Eindhoven,
de nacht van 21 juni, zomersolstitium, midzomernacht 2013, Sint
Jansfeest. Een Keltische feestnacht waarin heksen en demonen
toesloegen, door de Moederkerk gekerstend door de geboortedag van
Johannes de Doper op die datum te poneren. Nadat Maryvonne rond 8 uur
met de stadsbus lijn 19 vanaf de leegstaande Heilig Hart van Jezus
kerk aan de Gestelsestraat richting NS-station was vertrokken, had ik
aan de bar van Café De Gouden Bal aan de Hoogstraat de laatste
roddels in de Eindhovense muziekwereld opgepikt en nog steun
toegezegd voor een Muzikantenmeldpunt op internet. Café-eigenaar Wim
stond achter de bar glazen te spoelen.
“Valt
er nog iets te verdienen in de muziek?”, vroeg Wim.
“Geven
wij te weinig rondjes, Wim? Nou, dan lees ik voor uit het Evangelie
volgens Johannes, hoofdstuk 19, vers 28: ‘Ik heb dorst.’ En geef
die anderen ook wat”, zei ik. Wim telde met zijn vinger en begon te
tappen.
“Zeker
valt er nog wat te vangen, Wim, maar je moet tegenwoordig vaker werk
aannemen waar je vroeger de neus voor ophaalde. Eindhoven is een
werkstad, cultuur moet je elders zoeken. Hoeveel Euri?” Om ons heen
werd geknikt en gedronken. Ik zocht kleingeld bijeen en rekende af.
“Weet
je nog in mei aan de Diamantring, in Blixembosch in Eindhoven?”,
vroeg Koos Engels, de bassist met moslimbaard waarmee ik wel eens
samenspeelde. “Geen idee waar die gastheer zijn geld mee heeft
verdiend, maar ik moest van hem oppassen geen kras te zetten op de
Maserati op de inrit.”
“Dat
soort mensen zet de auto niet in de garage Koos, want daar ziet
niemand hem.”
“En
hele hennenkooien met rinkelende blingbling meiden.”
“Zag
er goed uit, Koos.”
“Ge
weet het, Hans, alleen de buitenkant blinkt bij die wijven. Maar ik
ben nog niet blind.”
“Zegt
een van die meiden: ‘Ik wil een kind van jou.’ Dus ik antwoord:
‘Nou, dat kan, dat komt goed uit. Ik heb twee zonen in de
aanbieding. Een van ruim 25 en een van 23.’ Werd ze boos, Koos.”
“Wij
mochten ons vooral niet mengen met de gasten en moesten achter het
podium in de feesttent blijven, in de tuin. We mochten ook niet de
toiletten gebruiken in het woonhuis.”
“Hebben
we ook niet gedaan, Koos.”
“Nee.”
Wim tilde een dienblad over de toog en er werd rondgedeeld.
“Proost,
Koos.”
“Welterusten.
Ik vraag me af wat de buren daarvan vonden, de andere ochtend. De
onnomwonenden.”
“Onomwonenden.
Ik wil het niet gaan vragen.” Onomwonenden?
Dat was vanavond dus mijn laatste Duvel...
Hans
van Veldhoven, een dixie-trombonist die ik alleen van naam en solo’s
kende, had eerder die avond aan het gezelschap verteld dat hij stopte
met optreden, omdat het hem allemaal ‘veel te veel’ werd. Wij
hadden elkaar al in november 2010 gesproken over het misbruik dat hem
was aangedaan bij de Congregatie van Broeders van Liefde van
Eikenburg in Eindhoven. Hij wilde het niet oprakelen en troebel water
loswoelen, zei hij, maar zijn lijkschouwing tuimelde ongeremd voort.
Op
het station zou de laatste bus niet op mij wachten en ik bezocht nog
snel het toilet, achterin de doorloop naar de tuin. Bij terugkomst
waren de laatste drie van het gezelschap verdwenen. Alleen Hans zat
nog aan de bar en hield mij een glas Duvel voor.
“Vat
er nog zo een van me, Hans. Ik weet niet wat je normaal drinkt.”
“Zoveel
mogelijk. Ik ben een duvelskind, je weet het. Maar goed, omdat je zo
aandringt, Hans.” De
duvel, duivel, gevallen engel die tegen beter weten in terug wil naar
de hemel of zich verzoent met de hel...
“Je
vrouw heeft genoeg geduld met je, dat je niet op tijd thuis moet
zijn?”
“Meer
dan Maria met Jezus, Hans.”
Ik
leunde half op de stenen onderbouw van de open haard midden in de
kroeg en knikte meelevend terwijl hij een opsomming stapelde van alle
oorzaken, gedachten en redenen waarom het hem ‘veel te veel’
werd. Hij begon met iets wat ik nog kon volgen: zijn frustratie over
zijn vrouw die maar bleef sms'en naar hun ruim drie jaar geleden bij
het skiën omgekomen dochter en op antwoord bleef hopen. Hij graaide
alles naar zich toe, of er nu verband in zat of niet, tot en met het
slechte weer van die dag, en hoopte een berg opeen waar ook ik niet
overheen had kunnen kijken. Hij sprak snel en gejaagd en reageerde
nauwelijks als ik tussenbeide probeerde te komen. Mijn ogen
ontvluchtten zijn blik, ik schommelde mijn Duvelglas om en zag achter
de bar Wim zijn hoofd schudden. Ik nipte aan mijn bier, herhaalde
fragmenten van wat hij zei, stelde wat eenwoordsvragen. Ik vroeg mij
af waarom hij juist mij aanklampte en besloot dat ik voor hem de
enige nog aanwezige, vaag bekende was. Zag ik er uit als een
klaagmuur, of voelde ik mij verplicht te blijven luisteren? Voor een
groot deel wel, al viel het mij steeds zwaarder, omdat mijn eigen
verleden begon door te schemeren door zijn warrige klaagzang en omdat
de alcohol mijn bewustzijn had vervaagd. De rest bestond uit
begrensde, beperkte en ingehouden beleefdheid en medelijden.
Niet
wat hem was overkomen dreigde hem te verdrinken, het was de
zelfgebouwde opeenhoping waarin hij zich vastbeet en die hem
overmande. Omdat hij verbanden zocht, vond hij die ook, en steeds
meer. Als ik hem nu hulp zou aanbieden, dacht ik, zou ik extra druk,
extra spanning toevoegen, dat heeft hij niet nodig. Hij stroomde leeg
als een omgevallen emmer, vertelde en hervertelde zijn
boek. Als dat hem hielp wilde ik daar best aan meewerken, en een
Duvel verlichtte de taak. Sprak hij mij aan, omdat hij in mijn blik
iets herkende, dat in mijzelf gekeerd zijn als ik mij onbespied waan,
dat zwijgen? Maryvonne herkent aan die tekenen mijn stemming, sneller
dan ik zelf.
De
spiegelklok achter de bar liet mijn tijdslimiet naderen, en toen Hans
naar het toilet ging, riep ik dat ik nu echt
moest gaan, dat wij elkaar nog wel zouden zien, sterkte ermee. De
rand van de biljarttafel glom in het maanlicht en een man en vrouw
draaiden om elkaar heen, dansten bijna. Ik glimlachte, wuifde naar
Wim, struikelde half over een damestas, sloeg mijn sjaal om, shalom
שָׁלוֹם,
en
verliet het etablissement door de geluidshindersluis. Ik liep
richting centrum langs de Hoogstraat en keek niet om. Don’t
look back.