Live in Kalmthout.
Fragment uit 'Uit het Zesde Huis', deel 3 van de trilogie 'Resonanties'.
Voorpublicatie. © Hans. F. Marijnissen.
Cor
had een plastic zak broodjes van Geertje en de Flyte
rookbominstallatie op de achterbank en Jacks Fender Twin Reverb
achterin zijn Volvo Amazone, en alleen ik kon mee. Cor duwde een
cassette in zijn speler, The Allman Brothers Band, Eat
a Peach,
en terwijl wij over de Teteringsedijk om Breda heen naar ons
repetitielokaal reden zongen wij luid met de solo’s mee. ‘You’re
my blue sky, you’re my sunny day...’ Sinds
ik Geertjes portret had getekend naar een vakantiefoto kon ik bij Cor
niets verkeerds meer doen. Wij reden vlot langs Hotel Princeville,
waar Leo Mermans chef-kok was geworden, en langs het seminarie
Liesbosch, waar de kerk van Etten-Leur zichtbaar werd aan de horizon.
In Etten-Leur moest vader met zijn PTT vrachtwagen vóór de kerk
linksaf en meteen rechts naar Roosendaal, een scherpe bocht was dat,
rakelings langs de gebouwen. Na Etten-Leur volgde een lang
industrieterrein met de fabrieken van Fri-Jado, Blenzo schoenen en
pantoffels, Byron Jackson Pumps met bedrijfsschool, Isover
isolatiemateriaal. Terwijl wij wegreden van Etten-Leur over de
Rijksweg rees de kerktoren langzaam uit de omgeving omhoog als een
ochtenderectie om uiteindelijk als laatste achter de horizon weg te
zakken in Cors rechter zijspiegel.
Ik
zag de afslag naar Hoeven, waar ik ooit met vader Volkssterrenwacht
Simon Stevin en Bosbad Hoeven had bezocht. Ik zag het vliegveld,
Seppe Air Service, met het Café De Cockpit, waar ik mijn luchtdoop
kreeg in een tweepersoons Bölkow lesvliegtuig, betaald door vader.
Ik zag de industrie bij Roosendaal: Keller keukens, Philips, Indiana
Rubber, en de Engelbrecht van Nassaukazerne vlak voor de afslag
Nispen, de zendmast van de radio- en televisie. Cor sloeg linksaf en
wij zakten onder de Churchill Poort door, langs de standmolen en
rechtsaf naar Nispen. Hier
moeten moeders sporen liggen, over deze keien en stoepen...
Linksaf over de Essenseweg naar Essen, een smalle weg met aan
weerskanten sloten, tussen grote kassen en over scherpe bochten naar
de grens. “Hallo?” Ik zag links het Casino, een besloten club en
China Delight, een Chinees restaurant.
Net
over de grens zag ik rechts de affiches voor de solden in de
Venemeubelwinkel en direct na de grens de oude Quarantaine Stallen.
De telefoonkabels lagen niet meer onder de grond, maar hingen aan
betonnen palen met een straatlamp eraan, vier lijnen op een antenne,
en zeven gaten in de paal. “Hallo, Hans?” Ik zag links Café De
Essenhof en het Gemeentekrediet. Cor sloeg rechtsaf, langs de Unic
supermarkt en de voormalige molen en nu graanhandel van Louis Aerden,
en daar tegenover de Generale Bank. Mijn ogen registreerden en bleven
haken achter elk beeld, elke naam waar ik bloed vermoedde. Hier
vlakbij had moeder gewoond...
Het stijgend adrenalinepeil verscherpte mijn waarneming, mijn blik
sprong van detail naar detail als een vogel van boom naar dakgoot
naar tuinschutting. Welke ogen zagen eerder dit landschap, deze
huizen, banken, winkels?
Cor stootte mij aan.
“Hallo!,
Ik zei hallo, is daar iemand?”
Ik
zag een kasteel met een toren en een grote tuin ervoor: de huisarts,
zag ik aan het naambordje. Links lag het Gildenhuis en het Don Bosco
Instituut voor Katholiek Technisch Onderwijs; rechts Sportlokaal F.C.
Excelsior en Beenhouwerij Goeiaerts, De Betere Kwaliteit. Leonidas
Bonbons. “Hallo?” Links de Katholieke Mutualiteit; rechts een
sigarenwinkel, de Gazet van Antwerpen en de Socialistische
Mutualiteit met daarnaast het Volkshuis.
“Wat zei je, eh-Cor?” Hij keek me aan, keek weer weg en haalde de schouders op. “Halftwaalf.” Cor kon recht voor de deur van het Volkshuis parkeren, en Guido kwam naar buiten gelopen. “Wat komen we hier doen, Guido?” vroeg Cor.
“Wat zei je, eh-Cor?” Hij keek me aan, keek weer weg en haalde de schouders op. “Halftwaalf.” Cor kon recht voor de deur van het Volkshuis parkeren, en Guido kwam naar buiten gelopen. “Wat komen we hier doen, Guido?” vroeg Cor.
“Ge
moet helpen dragen, Cor, en Hans ook, ik heb hier achter in de zaal
de projectoren klaarstaan in een kist. En vergeet de glasdia’s
niet.”
Ik
stapte uit en liep het Volkshuis in. Alleen José stond achter de
bar, verder was er niemand. Ik zwaaide naar haar, maar zij reageerde
niet. Ik liep door de smalle gang naar de zaal, en daar stond
inderdaad de kist klaar, twee projectoren voor de vloeistofprojectie
die avond, en een zestal dia’s. Toen ik terugliep, stonden Guido en
Cor aan de bar aan de filterkoffie. Ik zette de kist achter in Cors
auto en liep naar de Spar supermarkt van Van Hullen daar vlakbij. Ik
kocht een fles Beaujolais Primeur en een blister wafels voor de rest
van de dag, meer geld had ik niet. Ik nam geen koffie, en Cor en ik
reden weer aan. Cor duwde In
a Glass House
van Gentle Giant in de cassettespeler en wij luisterden. Guido zou
het droogijs gaan ophalen in Brasschaat die avond.
Verder
reden wij, langs frituur Hemelrijk en rechtdoor langs een paar grote
herenhuizen, met rechts een compleet park met vijver en herten
ervoor. Langs tatoeagestudio The Needle Doctor en de Bottine
schoenwinkel, en dan de Statie, het station Essen aan de
Spoorwegstraat, de voormalige IJzeren Weg Straat. Langs de Rex
Bioscoop, nog gesloten, en omhoog de spoorweg over. Op de linkermuur
van de brug stond REPUBLIEK VLAANDEREN gekalkt. De huizen aan de
Moerkantsebaan waren ineens opgebouwd uit rode baksteen, anders dan
in Nispen, en echt Vlaams. Door Essen-Heikant, met links de grote
witte reclame van Van Oevelen Essen, Drankenhandel Drink
Market,
Mister Drinks, een van Guido’s vrienden. Daarna de Sint Josef
School, als een gevangenis ommuurd. Rechts de tennisbanen
Moerkantsebaan, het Heemhuis en de Kiekenhoeve, met Karrenmuseum en
Café Restaurant. Essen uit, duidelijk omlaag langs sloten vol water,
landhuizen, Hollanders volgens Guido, belastingontduikers. Over het
riviertje De Zoom, weer omhoog, een naamloos gehucht in, langs de
Cera bank.
Dit
zijn Roadmaps
for the Soul,
kan ik daar iets mee? Alsof ik even groot ben als het landschap dat
ik zie, al mijn waarnemingen links en rechts, met mijn blik hier en
daar littekens slaand... Remembering
Journeys with You...
spannende titel toch? Ik neuriede even mee, om mijn zwijgen te
doorbreken. Ik had Cor weer naar mij zien kijken.
Voorbij
de afslag naar Wouw en overal torentjes, kasteeltjes, afgeschermde
burchten. Dan het gehucht Essen-Hoek, waar wij roadie Rist Vivijs
moesten ophalen in een café. Rechts was Café Bostella, Jupiler,
gesloten, dat was het niet, verder, over echte kinderkopjes. Links
was weer een Gildenhuis, de Mariaberg. Rechts het Lokaal
Café Restaurant Hoek City
van Jo Schuim, daar zou Rist wachten, maar ook dat was gesloten. Cor
moest uitwijken voor een kleine groep wielrenners, en parkeerde voor
de deur. Wij wachtten, wij waren op tijd. Het bandje stopte, en
ineens hoorde ik een merel fluiten, wat duiven, een kind riep. Er was
niemand te zien, alsof een neutronenbom alle bevolking had
weggevaagd. Waar was iedereen?
“Wat
een gat, ge zult hier wonen”, zei Cor.
“Als
ge rust zoekt, Cor. Vlakbij de bossen, hier net over de grens, en in
20 minuten in Antwerpen. Vliegbasis Woensdrecht is best nog een eind
weg. Nog niet zo slecht.”
“Ik
zou gek worden van die stilte hier. En Geertje helemaal.” Overal
bloed, bloedrode baksteen... Alles hier herinnert mij aan vroeger...
maar hoever moet ik vluchten, hoever reikt mijn Flyte... wil ik dat
wel vermijden, is de vlucht dit waard?
Cor draaide de cassette om. Mountain Jam. ‘First
there is a mountain, then there is no mountain, then there is...’
Cor swingde mee achter het stuur. “Die Gibson, man, dat geluid,
wow, als fluweel. Twee Marshalls, voorversterker op 10,
eindversterker 5 of 6, en dan door de monitoren tegen het rondzingen
aan, denk ik. Lukt Walter bijna nooit, gisteravond in het Turfschip
af en toe. Te gek, man.” Marshalls...
Marshallhulp.
“Dankzij
die Theo.”
“Ja.
Walter schijnt hem te kennen van een bandje uit Etten-Leur.”
“Hij
komt uit Ginneken, net als ik. Hij is technisch wel erg goed, zegt
Walter.”
“Hij
zegt niks. Typische kerel. Apart. Geen woord.”
“Verlegen,
misschien. Beschermd opgegroeid, bij ons in Ginneken.”
“Nou,
wordt het tijd dat ie eens mee op stap gaat en de wereld in komt.”
Wij
luisterden. Op straat bleef het verlaten. De zon brak hier en daar
door verwaaiende wolken heen. Voor een decemberochtend was het
verrassend warm.
“Waar
woont Rist? Dat ik even aanbel?” riep ik boven de muziek uit. Cor
haalde zijn schouders op. “Bij zijn broer Jenne, maar ik heb geen
flauw idee waar dat is. Hij komt wel, hij doet het te graag. Het was
laat vannacht, man.”
Ik
ging naar buiten. De muziek uit Cors auto dreef uit over het stille
dorp als mist. Ik liep naar het café en probeerde de deur, maar die
gaf niet toe.
“Het
lijkt wel zondagochtend, Hans, dat ze allemaal in de kerk hangen of
zo”, riep Cor door het opengedraaide raam. Ik stapte weer in.
“Wie
zijn dat, Cor, wat zijn dat voor mensen, die op zondagochtend
pontificaal aangekleed gezamenlijk naar de kerk gaan, daarna bij hun
ouders en schoonouders op visite, naar de repetitie van de harmonie
of het koor, wat doen zij daar toch?”
Cor
keek mij zijdelings aan, maar haalde alleen zijn schouders op. “Wat
kan jou dat schelen? Als ze vanavond maar massaal de zaal inlopen en
consumeren, toch? Ge moet de zaak op zijn kop zetten, ge hoeft ze
niet te kennen. Toch?”
“Waar
gaan we heen?”
Cor
haalde een affiche van de achterbank. “Bij gelegenheid van de
jaarlijkse foor in Kalmthout, met wieleromnium rond de kerktoren. In
het Chi-Ro lokaal. Wat dat dan ook moge betekenen.”
“Dat
zijn de eerste twee letters van de naam Christus in ‘t Grieks, Cor.
In het chrismon zie je die twee letters verenigd. Ik denk niet dat we
voor Socialisten spelen, vanavond.”
“Chrismon?”
“Zo’n
P door een X.”
Wij
luisterden weer. Ik trommelde mee op mijn knieën.
“Ik
ga eens kijken”, zei Cor. “Het is twaalf uur, Rist is nooit te
laat.” Hij toeterde.
“Gij
maakt heel Essen-Hoek wakker, Cor.”
“Dan
zit Rist daar zeker bij.”
Het
deurgordijn werd opengeschoven. Jo Schuim stond voor het deurvenster
in zijn nethemd. Hij draaide de sleutel om en ik zag de TL
aanknipperen toen Cor naar binnen liep. Hij kwam meteen weer de
straat op en gebaarde naar mij dat ik moest komen, stil. Binnen stonk
het naar tabak en bier. Cor schopte tegen de bar.
“Allee,
wakker worden, appèl!”
Rist
had achter de bar liggen slapen. Toen hij opstond, liepen een rode
ritssluitingstreep over zijn wang en voorhoofd, waar hij op zijn jas
had gelegen.
“Gij
droogt lelijk op, gij”, lachte Cor.
Rist
verdween naar de cour.
“Hij
was laat terug uit Breda, hé mannen”, zei Jo. Hij was een oom van
de twee broers, en zij overnachtten wel vaker bij hem na een
optreden. Jenne ging dat weekeinde niet mee. Jo zette zijn
heetwaterapparaat aan en plaatste vier Rombouts filters op de toog.
“Gij
bent toch geen Bels, Jo?” vroeg Cor. Hij scheurde de verpakking van
zijn koekje en doopte het in de koffie.
“Nee,
mijn vrouw is een zus van wijlen hun moeder”, zei Jo. “Ik kom uit
Stampersgat. Ik woon hier tweeëntwintig jaar, ge mag mij gerust een
Bels noemen. Alhoewel ze hier in Hoek mij nog diejen
‘ollander
noemen, hé.”
“Jo
Schuim, zeggen ze in Essen.”
“Ja,
dat is m’n bijnaam. Ze vonden hier dat ik te veel schuim op mijn
vatbier zette, en zo zijn ze mij blijven noemen, dat stigma raakt ge
hier niet meer kwijt. Sommigen denken echt dat ik zo heet.”
Rist
kwam het café in met de rookmachines van Rokke de Rijk die in Jo’s
woonkamer stonden opgeslagen. “Ik heb nog bons van Hoek City, Jo”,
zei Rist, “dat is genoeg voor de filters, zunne.”
Rist
reed met ons mee, met drie man op de voorbank, naar het
repetitielokaal in een voormalige melkfabriek, later
kunststofspuiterij op een industrieterrein in Essen. Rist legde mij
uit dat als jij in een gezelschap van zeg zes man een rondje bier
gaf, en één van de leden sloeg over, jij toch voor zes bier moest
betalen, waarvoor jij vijf bier en één bon van de waard kreeg. Die
leed dan geen schade onder dat verzuim. Zo’n bon kon de
rondjesgever later inwisselen. Rist had bons van zeker vier cafés op
zak, en thuis bewaarde hij er nog meer. Wij kwamen een halfuur te
laat, maar tegelijk met de anderen aan en begonnen meteen.
Tegen
vier uur was de vrachtwagen weer geladen en vertrokken wij naar
Kalmthout. Guido at bij zijn schoonouders en moest het droogijs
ophalen, maar hij had alle afspraken gemaakt, en noch Cor noch Arnold
wisten waar de zaal lag. Bij de dorpsgrens stond wel een bord hoe de
kerk heette en hoe laat die zondag de missen begonnen, maar geen
plattegrond. Er was een omleiding zonder vervolgpijlen, vanwege de
wielerkoers en op de hoek van de Kapellensteenweg en de Statiestraat
in Kalmthout-Dorp stopten wij en vroegen naar het Gildenhuis. Ik
stapte uit en liep op een stevige vrouw af met een grote
boodschappentas. Zij duwde haar dochtertje achter haar brede lichaam
toen ik naderde.
“Excuseer
madam, wij zijn op zoek naar het Gildenhuis hier in Kalmthout.”
“Het
Gildenhuis? Dat ligt naastbij de kerk hé?” Zij week een stap
achteruit.
“En
waar is dan die kerk?”
“Hoe,
weet ge dat niet?”
Rokke
kwam uit zijn vrachtwagen. “Waar is ‘t, Hans?” Het dochtertje
begon te huilen, en de mevrouw sloeg een kruisteken. “Allee, laat
mij maar het woord doen, Hans, ga maar terug de auto in, zeg.”
Cor
zat te lachen achter het stuur.
“Ge
moet zo’n arme mens niet de schrik op haar lijf aanjagen, gij.”
“Wat
doe ik dan?”
“Hoe
ge eruit ziet. Ik had het ook niet moeten proberen met mijn staart,
denk ik.”
Ik
had langs mijn slapen twee vlechten, door Marja Das gemaakt. Houten
kralen om mijn hals, plastic om de rechterpols. Huissleutels,
trommelstemmer en drie platgeslagen centen, doorboord, aan mijn
spijkerbroek. Mijn horloge, slavenband, ook om mijn riem. Een
Egyptische ankh
aan een halsketting. Geen sokken, als Albert Einstein, en sandalen.
Een houten ring van Vera aan mijn linkerpink en een puzzelring van
Madeline om mijn wijsvinger. Lange pinknagels zwart gelakt. Als een
farao omhangen met de cerementen en juwelen van de dood, in het
doodskleed van mijn jeugd, opklauterend uit mijn tombe.
Een
halfuur later dan afgesproken kwamen wij bij het Gildenhuis aan. Aan
de overkant stond een levende Kerststal op het kerkplein. De zijdeur
naar de zaal was open en er stond een jongeman te wachten. Bavo,
heette hij en hij gaf iedereen een hand. In de donkere zaal was geen
spanning. Ik zag het mechanische orgel aan de rechterwand, de
blinkende saxofoon, het witte bastrommelvel met ‘Gebroeders Decap
Antwerpen’. De schakelkast hing in het gesloten café, waar onze
begeleider geen sleutel van had.
“Dat
is niet alleen kut, maar ook zwaar kloten. Kankertyphustering”,
mopperde Cor, starend naar de kerstversieringen in de zaal. Bavo
slikte. “Hoe gaan we dat oplossen, Bavo jongen?”
“Ik
zou onze Giles eens kunnen optelefoneren”,
zei Bavo zacht.
“Bijvoorbeeld.
Niet te veel denken, Bavo, ge gaat nog ongeoefende spieren verrekken.
Wie is die gast, ‘onze Giles’?”
“Die,
die heeft dat alles afgesproken, hé? Ik weet daar niks van.”
“Zeg
maar dat hij Guido Mourier moet bellen als er problemen zijn. Wij
gaan vast uitladen, we zijn al laat.”
“Guido
Mouré?”
“Mourier,
Guido Mourier.”
“Em
oo ee er jee dubbel ee?”
“Nee,
met de i van incest.”
“Is
dat niet die van de SP in de Antwerpse gemeenteraad?”
“Dezelfde.”
Ik
stond het handgeschreven affiche te lezen dat achter het zijraam van
het café hing. Onderweg had ik er ook gezien. Van het voorprogramma
had ik nooit gehoord, en Flyte speelde na de tombola en de pauze.
Inkom Bfr. 35,= met één gratis bon.
Ik
stond boven op vier tafels achter in de zaal, vóór de bar. Cor had
een mini Kerstboompje gevonden met twee lampjes en dat stond tussen
de geluid- en de lichtmengtafels in. Het voorprogramma had de eigen
versterkers te luid open ondanks mijn verzoek die zachter te zetten,
en daarom had ik alles behalve de monitor en de zangversterking
omlaag geschoven. Het klonk nog slecht, maar een groep lokale fans in
de zaal leek alles prachtig te vinden. Ik had één spotje op de
zangeres staan, meer niet, en wat rode backlighting. Zij heetten
Letty
Lanka and The Amigo’s,
en zo klonken zij ook. De organisatie had duidelijk kosten en
moeite gespaard.
Het
inschakelen van de frituur in het voorlokaal had onze Mellotron
ontregeld, en omdat onze technicus een alternatieve spanningsbron aan
het zoeken was nam ik zolang het geluid over. Terwijl ik achterover
leunde en de microfoon van de zangeres in de gaten hield, zag ik in
mijn rechterooghoek een tenger meisje naast mij staan. Tussen twee
nummers in keek ik naar haar, en zij naar mij. Zij reikte mij een
glas Haecht aan.
“Gij
speelt bij de Flytes, hé? Het is geleden van vorig jaar Kerstmis dat
wij zoiets te zien kregen. Het is bijna Kerstmis, weet ge dat niet?”
“Zeker.”
Ik wees naar Cors kerstversiering.
“Hebt
gij geen goesting in mij?”
Ik
keek eens goed. Hoe oud was zij? Vijf-, zestien? Zij rechtte haar
schouders, maar daardoor kon ik beter zien hoe pril haar borsten
waren. Ik glimlachte en schudde mijn hoofd. Zij pruilde met alleen
haar onderlip.
“Ik
heet Veerle, en gij?”
“Hans.”
Zij
knikte, alsof zij iets bevestigd hoorde. “Gij moet seffens
optreden, hebt ge geen last van de trac?”
“Nee.
Het zal wel gaan.” Zij knikte weer. “Hoor, ze spelen panisch
ijs”, zei zij, zonder mij aan te kijken.
“Spanish
Eyes.”
“Ja.
Ik wou dat ze ook wat soul speelden.”
“School?”
“Soul.”
Ik
keek, maar zij was verdwenen. Ik dronk een mok hete Oxo in de zaal in
de pauze, terwijl Cor en onze geluidsman terugkwamen en de techniek
weer overnamen. Cor had twee kabelhaspels bij zich en ging stroom
aftappen vanuit een aangrenzend café. Aan de zijkant van de bar keek
ik toe hoe de jeugd danste op een cassettebandje dat iemand Cor had
aangereikt. Rijdansen, cotillons, ingestudeerd, als Weense school
dressuurpaarden, als militairen, iedereen eender gekleed,
geüniformeerd. Ik zag hoe hun blikken geregeld dwaalden naar waar ik
stond, spoedig vergezeld van Jack met Marja, allebei met schouderlang
blond haar en in goudlamée wit katoen en Raymond met zijn
leeuwenmanen, helemaal in bespijkerd zwart leer.
“Hoeveel
duiven zijn er binnen?” vroeg ik.
“Tweehonderd
toen ik het vroeg aan de kassa, maar het blijft lopen”, zei Jack.
“We halen zeker de driehonderdvijftig, meer mogen er niet in van de
pompiers. Volle bak. Kijk ze kijken.”
“Jezus.
Zo voelt een gorilla in de Antwerpse Zoo zich nou, zeg”, zei
Raymond.
“Allee
mannen, laat u niet doen hé”, zei Guido. “Dit is voor hen het
enige verzet, behalve dan de kermis, gedraag u daar naar. Zij willen
dat Flyte er zo uitziet, daar kunnen ze nog weken over praten op
school en op de fabriek achter de lopende band. Natte inlegkruisjes.
Ik weet zeker dat er bij de vierhonderd komen gaan, hé.” Guido had
een malt whisky besteld. Die moest vóór uit het café gehaald
worden. Hij had pijnlijk strakke jeans aan en niets onder zijn zijden
hemd. Hij sloeg zijn arm om Marja heen en trok haar witte blouse naar
voren. “Wat zou ik u graag eens fouilleren op verborgen
wapenbezit.” Marja sloeg hem op zijn vingers en trok Jack naar zich
toe.
“Ik
hou alleen van hem.”
“Ik
ook”, zei Jack, “ik hou ook veel van mezelf.”
“Gaat
dat nou door, Guido, in Vorst Nationaal in februari?” vroeg
Raymond. Hij gebaarde naar de bar om bier.
“Genesis?
Dat gaat een ander paar mouwen worden, Raymond. Dan wordt het tijd
dat Flyte komaf maakt met dit soort optredens, zunne. Ik heb een
U-Matic tape opgestuurd van bij de Gentse Feesten. Zeker en vast gaat
d at doorgaan, ge moet niet aan Guido twijfelen, gij? Arnold heeft
toch gebeld met Engeland?”
“Met
Peter Gabriel zelf zeker?” Die
aartsengel, die ken ik...
“Vertrouwen,
Raymond, vertrouwen in Guido. Met Peter Gabriel, Phil Collins en een
extra drummer erbij, net als bij ons. Zo’n makaak, zo’n zwarte,
net als bij Focus gisteren. En schoon zweten van de labeur, prachtig.
Kon die Letty Lanka zingen, Hans?”
“Niet
beter dan ik, Guido. Maar ze ziet er beter uit op het podium dan
gij.” Ik zag Theo Dieupré aan de bar met Veerle praten.
“Javel,
dat blonde haar, Hans, ik heb haar nog gepoept toen ze donker haar
had, bijna zwart. Ge kunt dat zien, haar wenkbrauwen heeft ze niet
durven bleken. En haar schaambos ook niet, denkt ge niet?”
Na
de tombola stak Cor wierookstaafjes aan en klom ik alleen het podium
op, met wat rinkelende handbellen, misdienaar,
helblauwe en purperen spots op mijn geschminkte gezicht, met een
spiegelbril, als kattenogen, en de armen wijd gespreid in het
orantengebaar. Guido had mij gezegd dat de pastoor niet erg opgezet
was met ons optreden. Hij had het bisdom verwittigd en er stond een
priester in burger tegen de muur achter in de zaal, met een Orangina.
“Nu
de paus voorechtelijk geslachtsverkeer en onanie verboden heeft...”
Even laten bezinken. Ik zag bijna alle gezichten naar het podium
gekeerd, zonnebloemen naar het licht. “...werden wij plots
geconfronteerd met een teveel aan vrije tijd...” Bellen. Van een
cassette was het geluid van spelende kinderen te horen en het zwol
aan. Geen reactie in de zaal, maar ik zag wat toeschouwers glimlachen
en naar elkaar kijken, vooraan, nog net te onderscheiden. “... en
hebben wij een wat langer nummer geschreven, Into
the Mouth of the Night...”
Applaus, drie, vier paar handen, iemand riep iets, meer applaus. Wij
speelden het vanaf augustus, misschien stond er publiek in de zaal
dat eerdere optredens had gezien? “Ik kan niet alles vertalen
zonder pijn in mijn woorden. Ik kan u niet troosten, maar ik kan voor
u dansen op de muziek...”
En
weg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten