maandag 28 september 2015

Live in Kalmthout

Live in Kalmthout.
Fragment uit 'Uit het Zesde Huis', deel 3 van de trilogie 'Resonanties'.
Voorpublicatie. © Hans. F. Marijnissen.

Cor had een plastic zak broodjes van Geertje en de Flyte rookbominstallatie op de achterbank en Jacks Fender Twin Reverb achterin zijn Volvo Amazone, en alleen ik kon mee. Cor duwde een cassette in zijn speler, The Allman Brothers Band, Eat a Peach, en terwijl wij over de Teteringsedijk om Breda heen naar ons repetitielokaal reden zongen wij luid met de solo’s mee. ‘You’re my blue sky, you’re my sunny day...’ Sinds ik Geertjes portret had getekend naar een vakantiefoto kon ik bij Cor niets verkeerds meer doen. Wij reden vlot langs Hotel Princeville, waar Leo Mermans chef-kok was geworden, en langs het seminarie Liesbosch, waar de kerk van Etten-Leur zichtbaar werd aan de horizon. In Etten-Leur moest vader met zijn PTT vrachtwagen vóór de kerk linksaf en meteen rechts naar Roosendaal, een scherpe bocht was dat, rakelings langs de gebouwen. Na Etten-Leur volgde een lang industrieterrein met de fabrieken van Fri-Jado, Blenzo schoenen en pantoffels, Byron Jackson Pumps met bedrijfsschool, Isover isolatiemateriaal. Terwijl wij wegreden van Etten-Leur over de Rijksweg rees de kerktoren langzaam uit de omgeving omhoog als een ochtenderectie om uiteindelijk als laatste achter de horizon weg te zakken in Cors rechter zijspiegel.
Ik zag de afslag naar Hoeven, waar ik ooit met vader Volkssterrenwacht Simon Stevin en Bosbad Hoeven had bezocht. Ik zag het vliegveld, Seppe Air Service, met het Café De Cockpit, waar ik mijn luchtdoop kreeg in een tweepersoons Bölkow lesvliegtuig, betaald door vader. Ik zag de industrie bij Roosendaal: Keller keukens, Philips, Indiana Rubber, en de Engelbrecht van Nassaukazerne vlak voor de afslag Nispen, de zendmast van de radio- en televisie. Cor sloeg linksaf en wij zakten onder de Churchill Poort door, langs de standmolen en rechtsaf naar Nispen. Hier moeten moeders sporen liggen, over deze keien en stoepen... Linksaf over de Essenseweg naar Essen, een smalle weg met aan weerskanten sloten, tussen grote kassen en over scherpe bochten naar de grens. “Hallo?” Ik zag links het Casino, een besloten club en China Delight, een Chinees restaurant.
Net over de grens zag ik rechts de affiches voor de solden in de Venemeubelwinkel en direct na de grens de oude Quarantaine Stallen. De telefoonkabels lagen niet meer onder de grond, maar hingen aan betonnen palen met een straatlamp eraan, vier lijnen op een antenne, en zeven gaten in de paal. “Hallo, Hans?” Ik zag links Café De Essenhof en het Gemeentekrediet. Cor sloeg rechtsaf, langs de Unic supermarkt en de voormalige molen en nu graanhandel van Louis Aerden, en daar tegenover de Generale Bank. Mijn ogen registreerden en bleven haken achter elk beeld, elke naam waar ik bloed vermoedde. Hier vlakbij had moeder gewoond... Het stijgend adrenalinepeil verscherpte mijn waarneming, mijn blik sprong van detail naar detail als een vogel van boom naar dakgoot naar tuinschutting. Welke ogen zagen eerder dit landschap, deze huizen, banken, winkels? Cor stootte mij aan.
“Hallo!, Ik zei hallo, is daar iemand?”
Ik zag een kasteel met een toren en een grote tuin ervoor: de huisarts, zag ik aan het naambordje. Links lag het Gildenhuis en het Don Bosco Instituut voor Katholiek Technisch Onderwijs; rechts Sportlokaal F.C. Excelsior en Beenhouwerij Goeiaerts, De Betere Kwaliteit. Leonidas Bonbons. “Hallo?” Links de Katholieke Mutualiteit; rechts een sigarenwinkel, de Gazet van Antwerpen en de Socialistische Mutualiteit met daarnaast het Volkshuis.
“Wat zei je, eh-Cor?” Hij keek me aan, keek weer weg en haalde de schouders op.
“Halftwaalf.” Cor kon recht voor de deur van het Volkshuis parkeren, en Guido kwam naar buiten gelopen. “Wat komen we hier doen, Guido?” vroeg Cor.
“Ge moet helpen dragen, Cor, en Hans ook, ik heb hier achter in de zaal de projectoren klaarstaan in een kist. En vergeet de glasdia’s niet.”
Ik stapte uit en liep het Volkshuis in. Alleen José stond achter de bar, verder was er niemand. Ik zwaaide naar haar, maar zij reageerde niet. Ik liep door de smalle gang naar de zaal, en daar stond inderdaad de kist klaar, twee projectoren voor de vloeistofprojectie die avond, en een zestal dia’s. Toen ik terugliep, stonden Guido en Cor aan de bar aan de filterkoffie. Ik zette de kist achter in Cors auto en liep naar de Spar supermarkt van Van Hullen daar vlakbij. Ik kocht een fles Beaujolais Primeur en een blister wafels voor de rest van de dag, meer geld had ik niet. Ik nam geen koffie, en Cor en ik reden weer aan. Cor duwde In a Glass House van Gentle Giant in de cassettespeler en wij luisterden. Guido zou het droogijs gaan ophalen in Brasschaat die avond.
Verder reden wij, langs frituur Hemelrijk en rechtdoor langs een paar grote herenhuizen, met rechts een compleet park met vijver en herten ervoor. Langs tatoeagestudio The Needle Doctor en de Bottine schoenwinkel, en dan de Statie, het station Essen aan de Spoorwegstraat, de voormalige IJzeren Weg Straat. Langs de Rex Bioscoop, nog gesloten, en omhoog de spoorweg over. Op de linkermuur van de brug stond REPUBLIEK VLAANDEREN gekalkt. De huizen aan de Moerkantsebaan waren ineens opgebouwd uit rode baksteen, anders dan in Nispen, en echt Vlaams. Door Essen-Heikant, met links de grote witte reclame van Van Oevelen Essen, Drankenhandel Drink Market, Mister Drinks, een van Guido’s vrienden. Daarna de Sint Josef School, als een gevangenis ommuurd. Rechts de tennisbanen Moerkantsebaan, het Heemhuis en de Kiekenhoeve, met Karrenmuseum en Café Restaurant. Essen uit, duidelijk omlaag langs sloten vol water, landhuizen, Hollanders volgens Guido, belastingontduikers. Over het riviertje De Zoom, weer omhoog, een naamloos gehucht in, langs de Cera bank.
Dit zijn Roadmaps for the Soul, kan ik daar iets mee? Alsof ik even groot ben als het landschap dat ik zie, al mijn waarnemingen links en rechts, met mijn blik hier en daar littekens slaand... Remembering Journeys with You... spannende titel toch? Ik neuriede even mee, om mijn zwijgen te doorbreken. Ik had Cor weer naar mij zien kijken.
Voorbij de afslag naar Wouw en overal torentjes, kasteeltjes, afgeschermde burchten. Dan het gehucht Essen-Hoek, waar wij roadie Rist Vivijs moesten ophalen in een café. Rechts was Café Bostella, Jupiler, gesloten, dat was het niet, verder, over echte kinderkopjes. Links was weer een Gildenhuis, de Mariaberg. Rechts het Lokaal Café Restaurant Hoek City van Jo Schuim, daar zou Rist wachten, maar ook dat was gesloten. Cor moest uitwijken voor een kleine groep wielrenners, en parkeerde voor de deur. Wij wachtten, wij waren op tijd. Het bandje stopte, en ineens hoorde ik een merel fluiten, wat duiven, een kind riep. Er was niemand te zien, alsof een neutronenbom alle bevolking had weggevaagd. Waar was iedereen?
“Wat een gat, ge zult hier wonen”, zei Cor.
“Als ge rust zoekt, Cor. Vlakbij de bossen, hier net over de grens, en in 20 minuten in Antwerpen. Vliegbasis Woensdrecht is best nog een eind weg. Nog niet zo slecht.”
“Ik zou gek worden van die stilte hier. En Geertje helemaal.” Overal bloed, bloedrode baksteen... Alles hier herinnert mij aan vroeger... maar hoever moet ik vluchten, hoever reikt mijn Flyte... wil ik dat wel vermijden, is de vlucht dit waard? Cor draaide de cassette om. Mountain Jam. ‘First there is a mountain, then there is no mountain, then there is...’ Cor swingde mee achter het stuur. “Die Gibson, man, dat geluid, wow, als fluweel. Twee Marshalls, voorversterker op 10, eindversterker 5 of 6, en dan door de monitoren tegen het rondzingen aan, denk ik. Lukt Walter bijna nooit, gisteravond in het Turfschip af en toe. Te gek, man.” Marshalls... Marshallhulp.
“Dankzij die Theo.”
“Ja. Walter schijnt hem te kennen van een bandje uit Etten-Leur.”
“Hij komt uit Ginneken, net als ik. Hij is technisch wel erg goed, zegt Walter.”
“Hij zegt niks. Typische kerel. Apart. Geen woord.”
“Verlegen, misschien. Beschermd opgegroeid, bij ons in Ginneken.”
“Nou, wordt het tijd dat ie eens mee op stap gaat en de wereld in komt.”
Wij luisterden. Op straat bleef het verlaten. De zon brak hier en daar door verwaaiende wolken heen. Voor een decemberochtend was het verrassend warm.
“Waar woont Rist? Dat ik even aanbel?” riep ik boven de muziek uit. Cor haalde zijn schouders op. “Bij zijn broer Jenne, maar ik heb geen flauw idee waar dat is. Hij komt wel, hij doet het te graag. Het was laat vannacht, man.”
Ik ging naar buiten. De muziek uit Cors auto dreef uit over het stille dorp als mist. Ik liep naar het café en probeerde de deur, maar die gaf niet toe.
“Het lijkt wel zondagochtend, Hans, dat ze allemaal in de kerk hangen of zo”, riep Cor door het opengedraaide raam. Ik stapte weer in.
“Wie zijn dat, Cor, wat zijn dat voor mensen, die op zondagochtend pontificaal aangekleed gezamenlijk naar de kerk gaan, daarna bij hun ouders en schoonouders op visite, naar de repetitie van de harmonie of het koor, wat doen zij daar toch?”
Cor keek mij zijdelings aan, maar haalde alleen zijn schouders op. “Wat kan jou dat schelen? Als ze vanavond maar massaal de zaal inlopen en consumeren, toch? Ge moet de zaak op zijn kop zetten, ge hoeft ze niet te kennen. Toch?”
“Waar gaan we heen?”
Cor haalde een affiche van de achterbank. “Bij gelegenheid van de jaarlijkse foor in Kalmthout, met wieleromnium rond de kerktoren. In het Chi-Ro lokaal. Wat dat dan ook moge betekenen.”
“Dat zijn de eerste twee letters van de naam Christus in ‘t Grieks, Cor. In het chrismon zie je die twee letters verenigd. Ik denk niet dat we voor Socialisten spelen, vanavond.”
“Chrismon?”
“Zo’n P door een X.”
Wij luisterden weer. Ik trommelde mee op mijn knieën.
“Ik ga eens kijken”, zei Cor. “Het is twaalf uur, Rist is nooit te laat.” Hij toeterde.
“Gij maakt heel Essen-Hoek wakker, Cor.”
“Dan zit Rist daar zeker bij.”
Het deurgordijn werd opengeschoven. Jo Schuim stond voor het deurvenster in zijn nethemd. Hij draaide de sleutel om en ik zag de TL aanknipperen toen Cor naar binnen liep. Hij kwam meteen weer de straat op en gebaarde naar mij dat ik moest komen, stil. Binnen stonk het naar tabak en bier. Cor schopte tegen de bar.
“Allee, wakker worden, appèl!”
Rist had achter de bar liggen slapen. Toen hij opstond, liepen een rode ritssluitingstreep over zijn wang en voorhoofd, waar hij op zijn jas had gelegen.
“Gij droogt lelijk op, gij”, lachte Cor.
Rist verdween naar de cour.
“Hij was laat terug uit Breda, hé mannen”, zei Jo. Hij was een oom van de twee broers, en zij overnachtten wel vaker bij hem na een optreden. Jenne ging dat weekeinde niet mee. Jo zette zijn heetwaterapparaat aan en plaatste vier Rombouts filters op de toog.
“Gij bent toch geen Bels, Jo?” vroeg Cor. Hij scheurde de verpakking van zijn koekje en doopte het in de koffie.
“Nee, mijn vrouw is een zus van wijlen hun moeder”, zei Jo. “Ik kom uit Stampersgat. Ik woon hier tweeëntwintig jaar, ge mag mij gerust een Bels noemen. Alhoewel ze hier in Hoek mij nog diejen ‘ollander noemen, hé.”
“Jo Schuim, zeggen ze in Essen.”
“Ja, dat is m’n bijnaam. Ze vonden hier dat ik te veel schuim op mijn vatbier zette, en zo zijn ze mij blijven noemen, dat stigma raakt ge hier niet meer kwijt. Sommigen denken echt dat ik zo heet.”
Rist kwam het café in met de rookmachines van Rokke de Rijk die in Jo’s woonkamer stonden opgeslagen. “Ik heb nog bons van Hoek City, Jo”, zei Rist, “dat is genoeg voor de filters, zunne.”
Rist reed met ons mee, met drie man op de voorbank, naar het repetitielokaal in een voormalige melkfabriek, later kunststofspuiterij op een industrieterrein in Essen. Rist legde mij uit dat als jij in een gezelschap van zeg zes man een rondje bier gaf, en één van de leden sloeg over, jij toch voor zes bier moest betalen, waarvoor jij vijf bier en één bon van de waard kreeg. Die leed dan geen schade onder dat verzuim. Zo’n bon kon de rondjesgever later inwisselen. Rist had bons van zeker vier cafés op zak, en thuis bewaarde hij er nog meer. Wij kwamen een halfuur te laat, maar tegelijk met de anderen aan en begonnen meteen.

Tegen vier uur was de vrachtwagen weer geladen en vertrokken wij naar Kalmthout. Guido at bij zijn schoonouders en moest het droogijs ophalen, maar hij had alle afspraken gemaakt, en noch Cor noch Arnold wisten waar de zaal lag. Bij de dorpsgrens stond wel een bord hoe de kerk heette en hoe laat die zondag de missen begonnen, maar geen plattegrond. Er was een omleiding zonder vervolgpijlen, vanwege de wielerkoers en op de hoek van de Kapellensteenweg en de Statiestraat in Kalmthout-Dorp stopten wij en vroegen naar het Gildenhuis. Ik stapte uit en liep op een stevige vrouw af met een grote boodschappentas. Zij duwde haar dochtertje achter haar brede lichaam toen ik naderde.
“Excuseer madam, wij zijn op zoek naar het Gildenhuis hier in Kalmthout.”
“Het Gildenhuis? Dat ligt naastbij de kerk hé?” Zij week een stap achteruit.
“En waar is dan die kerk?”
“Hoe, weet ge dat niet?”
Rokke kwam uit zijn vrachtwagen. “Waar is ‘t, Hans?” Het dochtertje begon te huilen, en de mevrouw sloeg een kruisteken. “Allee, laat mij maar het woord doen, Hans, ga maar terug de auto in, zeg.”
Cor zat te lachen achter het stuur.
“Ge moet zo’n arme mens niet de schrik op haar lijf aanjagen, gij.”
“Wat doe ik dan?”
“Hoe ge eruit ziet. Ik had het ook niet moeten proberen met mijn staart, denk ik.”
Ik had langs mijn slapen twee vlechten, door Marja Das gemaakt. Houten kralen om mijn hals, plastic om de rechterpols. Huissleutels, trommelstemmer en drie platgeslagen centen, doorboord, aan mijn spijkerbroek. Mijn horloge, slavenband, ook om mijn riem. Een Egyptische ankh aan een halsketting. Geen sokken, als Albert Einstein, en sandalen. Een houten ring van Vera aan mijn linkerpink en een puzzelring van Madeline om mijn wijsvinger. Lange pinknagels zwart gelakt. Als een farao omhangen met de cerementen en juwelen van de dood, in het doodskleed van mijn jeugd, opklauterend uit mijn tombe.

Een halfuur later dan afgesproken kwamen wij bij het Gildenhuis aan. Aan de overkant stond een levende Kerststal op het kerkplein. De zijdeur naar de zaal was open en er stond een jongeman te wachten. Bavo, heette hij en hij gaf iedereen een hand. In de donkere zaal was geen spanning. Ik zag het mechanische orgel aan de rechterwand, de blinkende saxofoon, het witte bastrommelvel met ‘Gebroeders Decap Antwerpen’. De schakelkast hing in het gesloten café, waar onze begeleider geen sleutel van had.
“Dat is niet alleen kut, maar ook zwaar kloten. Kankertyphustering”, mopperde Cor, starend naar de kerstversieringen in de zaal. Bavo slikte. “Hoe gaan we dat oplossen, Bavo jongen?”
“Ik zou onze Giles eens kunnen optelefoneren”, zei Bavo zacht.
“Bijvoorbeeld. Niet te veel denken, Bavo, ge gaat nog ongeoefende spieren verrekken. Wie is die gast, ‘onze Giles’?”
“Die, die heeft dat alles afgesproken, hé? Ik weet daar niks van.”
“Zeg maar dat hij Guido Mourier moet bellen als er problemen zijn. Wij gaan vast uitladen, we zijn al laat.”
“Guido Mouré?”
“Mourier, Guido Mourier.”
“Em oo ee er jee dubbel ee?”
“Nee, met de i van incest.”
“Is dat niet die van de SP in de Antwerpse gemeenteraad?”
“Dezelfde.”
Ik stond het handgeschreven affiche te lezen dat achter het zijraam van het café hing. Onderweg had ik er ook gezien. Van het voorprogramma had ik nooit gehoord, en Flyte speelde na de tombola en de pauze. Inkom Bfr. 35,= met één gratis bon.

Ik stond boven op vier tafels achter in de zaal, vóór de bar. Cor had een mini Kerstboompje gevonden met twee lampjes en dat stond tussen de geluid- en de lichtmengtafels in. Het voorprogramma had de eigen versterkers te luid open ondanks mijn verzoek die zachter te zetten, en daarom had ik alles behalve de monitor en de zangversterking omlaag geschoven. Het klonk nog slecht, maar een groep lokale fans in de zaal leek alles prachtig te vinden. Ik had één spotje op de zangeres staan, meer niet, en wat rode backlighting. Zij heetten Letty Lanka and The Amigo’s, en zo klonken zij ook. De organisatie had duidelijk kosten en moeite gespaard.
Het inschakelen van de frituur in het voorlokaal had onze Mellotron ontregeld, en omdat onze technicus een alternatieve spanningsbron aan het zoeken was nam ik zolang het geluid over. Terwijl ik achterover leunde en de microfoon van de zangeres in de gaten hield, zag ik in mijn rechterooghoek een tenger meisje naast mij staan. Tussen twee nummers in keek ik naar haar, en zij naar mij. Zij reikte mij een glas Haecht aan.
“Gij speelt bij de Flytes, hé? Het is geleden van vorig jaar Kerstmis dat wij zoiets te zien kregen. Het is bijna Kerstmis, weet ge dat niet?”
“Zeker.” Ik wees naar Cors kerstversiering.
“Hebt gij geen goesting in mij?”
Ik keek eens goed. Hoe oud was zij? Vijf-, zestien? Zij rechtte haar schouders, maar daardoor kon ik beter zien hoe pril haar borsten waren. Ik glimlachte en schudde mijn hoofd. Zij pruilde met alleen haar onderlip.
“Ik heet Veerle, en gij?”
“Hans.”
Zij knikte, alsof zij iets bevestigd hoorde. “Gij moet seffens optreden, hebt ge geen last van de trac?”
“Nee. Het zal wel gaan.” Zij knikte weer. “Hoor, ze spelen panisch ijs”, zei zij, zonder mij aan te kijken.
“Spanish Eyes.”
“Ja. Ik wou dat ze ook wat soul speelden.”
“School?”
“Soul.”
Ik keek, maar zij was verdwenen. Ik dronk een mok hete Oxo in de zaal in de pauze, terwijl Cor en onze geluidsman terugkwamen en de techniek weer overnamen. Cor had twee kabelhaspels bij zich en ging stroom aftappen vanuit een aangrenzend café. Aan de zijkant van de bar keek ik toe hoe de jeugd danste op een cassettebandje dat iemand Cor had aangereikt. Rijdansen, cotillons, ingestudeerd, als Weense school dressuurpaarden, als militairen, iedereen eender gekleed, geüniformeerd. Ik zag hoe hun blikken geregeld dwaalden naar waar ik stond, spoedig vergezeld van Jack met Marja, allebei met schouderlang blond haar en in goudlamée wit katoen en Raymond met zijn leeuwenmanen, helemaal in bespijkerd zwart leer.
“Hoeveel duiven zijn er binnen?” vroeg ik.
“Tweehonderd toen ik het vroeg aan de kassa, maar het blijft lopen”, zei Jack. “We halen zeker de driehonderdvijftig, meer mogen er niet in van de pompiers. Volle bak. Kijk ze kijken.”
“Jezus. Zo voelt een gorilla in de Antwerpse Zoo zich nou, zeg”, zei Raymond.
“Allee mannen, laat u niet doen hé”, zei Guido. “Dit is voor hen het enige verzet, behalve dan de kermis, gedraag u daar naar. Zij willen dat Flyte er zo uitziet, daar kunnen ze nog weken over praten op school en op de fabriek achter de lopende band. Natte inlegkruisjes. Ik weet zeker dat er bij de vierhonderd komen gaan, hé.” Guido had een malt whisky besteld. Die moest vóór uit het café gehaald worden. Hij had pijnlijk strakke jeans aan en niets onder zijn zijden hemd. Hij sloeg zijn arm om Marja heen en trok haar witte blouse naar voren. “Wat zou ik u graag eens fouilleren op verborgen wapenbezit.” Marja sloeg hem op zijn vingers en trok Jack naar zich toe.
“Ik hou alleen van hem.”
“Ik ook”, zei Jack, “ik hou ook veel van mezelf.”
“Gaat dat nou door, Guido, in Vorst Nationaal in februari?” vroeg Raymond. Hij gebaarde naar de bar om bier.
“Genesis? Dat gaat een ander paar mouwen worden, Raymond. Dan wordt het tijd dat Flyte komaf maakt met dit soort optredens, zunne. Ik heb een U-Matic tape opgestuurd van bij de Gentse Feesten. Zeker en vast gaat d at doorgaan, ge moet niet aan Guido twijfelen, gij? Arnold heeft toch gebeld met Engeland?”
“Met Peter Gabriel zelf zeker?” Die aartsengel, die ken ik...
“Vertrouwen, Raymond, vertrouwen in Guido. Met Peter Gabriel, Phil Collins en een extra drummer erbij, net als bij ons. Zo’n makaak, zo’n zwarte, net als bij Focus gisteren. En schoon zweten van de labeur, prachtig. Kon die Letty Lanka zingen, Hans?”
“Niet beter dan ik, Guido. Maar ze ziet er beter uit op het podium dan gij.” Ik zag Theo Dieupré aan de bar met Veerle praten.
“Javel, dat blonde haar, Hans, ik heb haar nog gepoept toen ze donker haar had, bijna zwart. Ge kunt dat zien, haar wenkbrauwen heeft ze niet durven bleken. En haar schaambos ook niet, denkt ge niet?”

Na de tombola stak Cor wierookstaafjes aan en klom ik alleen het podium op, met wat rinkelende handbellen, misdienaar, helblauwe en purperen spots op mijn geschminkte gezicht, met een spiegelbril, als kattenogen, en de armen wijd gespreid in het orantengebaar. Guido had mij gezegd dat de pastoor niet erg opgezet was met ons optreden. Hij had het bisdom verwittigd en er stond een priester in burger tegen de muur achter in de zaal, met een Orangina.
“Nu de paus voorechtelijk geslachtsverkeer en onanie verboden heeft...” Even laten bezinken. Ik zag bijna alle gezichten naar het podium gekeerd, zonnebloemen naar het licht. “...werden wij plots geconfronteerd met een teveel aan vrije tijd...” Bellen. Van een cassette was het geluid van spelende kinderen te horen en het zwol aan. Geen reactie in de zaal, maar ik zag wat toeschouwers glimlachen en naar elkaar kijken, vooraan, nog net te onderscheiden. “... en hebben wij een wat langer nummer geschreven, Into the Mouth of the Night...” Applaus, drie, vier paar handen, iemand riep iets, meer applaus. Wij speelden het vanaf augustus, misschien stond er publiek in de zaal dat eerdere optredens had gezien? “Ik kan niet alles vertalen zonder pijn in mijn woorden. Ik kan u niet troosten, maar ik kan voor u dansen op de muziek...”
En weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten