vrijdag 13 november 2015

Folkwoods en resonanties

Folkwoods en resonanties

(fragment Uit het Zesde Huis, 2015)
© Hans F. Marijnissen



In augustus 2011 had ik wat extra in Breda opgespaarde vakantiedagen opgenomen voor deelname als vrijwilliger aan het jaarlijkse Folkwoods-festival in het Philips-Van Lenneppark in Eindhoven. Op een maandagochtend in dichte mist werd ik rond 7:45 opgehaald door trompettist Jens de Zwart uit Nuenen in zijn wijnrode Opel Combo. Wij reden over de Fokkerweg terwijl Jens de vliegen en muggen onder de ruitenwissers op de voorruit wegspoot. Jens vertelde wat onze werkzaamheden zouden gaan inhouden, sloeg linksaf op de Oirschotsedijk, reed voorbij de Herdgang waar de trainingen van PSV wekelijks plaatsvonden, en manoeuvreerde tussen grote Mercedes, Lexus, Range Rover en Audi SUV’s achterlangs het festivalterrein op. Wij konden parkeren bij de rij blauwe afvalcontainers en gele dieselgeneratoren onder de beuken van het park en stapten uit.
“Gaat ‘t al iets beter met je?”vroeg Jens terwijl hij voor mij uit liep, zonder om te kijken. “Ik hoorde in De Gouden Bal dat je wat repetities had gemist de laatste weken?”
“Komt wel goed, Jens. Heb ik af en toe, stuk afvalverwerking van vroeger en zo. Periodieke meditatie helpt.” Jens reageerde verder niet. Ik wist dat hij zelf genoeg sores aan zijn hoofd had met de scheiding van zijn oudste dochter. Wij wilden eerst ontwaken met koffie en gevulde koeken in de blauw-rood gestreepte cateringstent met ‘Folkfoods Ca-Tering’ op een A4’tje naast de toegang. Wij stapten over wat regenwater in de berm de tent binnen.
“Morgen! Hoe is ie, Jos?” riep Jens. Jos Vanouds, de gezette chef consumpties van het festival kwam achter een tafel met gekoeld beleg vandaan. Aan scheren was hij nog niet toegekomen, maar hij had een gewassen en gestreken schort aan. Hij wuifde ons naar een plaats aan tafel.
“Nog geen audio bij Jos”, lachte Jens. “Gisteren naar dat folkconcert in Café Wilhelmina geweest, zeker, Jos. Werd het nog iets?” Jos wuifde nog eens.
Wij waren meteen als eersten aan de beurt bij de twee grote verchroomde koffieketels met plastic drinkbekertjes, suikerstaafjes, roerhoutjes en melkkuipjes en een schaal met geglaceerde cake en gevulde koeken. Jos bakte eieren met bacon en had verse bruine puntjes met roomboterkuipjes laten bezorgen in een aantal mansgrote plastic zakken.
“Cake! Potdomme!” riep Jens. “Al lange tijd geen goede cake meer gehad Jos! Weet je waar ze ook lekkere cake hebben? In het crematorium Rijtakkers hier vlakbij.”
“En goeie spacecake bij de verslaafdenopvang iets verderop”, zei een volgetatoeëerde kaalgeschoren jongeman aan de tafel waar wij aanschoven. Jens haalde koffiemokken van het rek aan de wand.
“En toch moeten we de politie waarschuwen”, zei Jos tegen Jeani, de roodharige organisatrice die achter ons de tent binnenstapte. Hij hoestte zijn keel nog eens schoon en slikte het resultaat in.
“Politie? Naar de politie gaan?” Jeani lacht schamper. “En waarom dan wel, om zo’n paar ambteNARen aan het werk te houden? Bekijk het maar. We hebben geen echte politie in Eindhoven, echt niet!”
De ingang werd verduisterd door twee grote gestalten in zwart en donkerblauw met gele signaalvlakken. Politie. De mist achter hen klaarde op en de augustuszon begon te branden. Schaapjeswolken met lammetjes verspreidden zich over een diepblauwe lucht en verdampten. Meteen regenden de eerste condensdruppels op de plastic tafelkleden in de tent. De twee politiemensen bleven staan en het zeildoek lichtte gelig op binnen, alsof alles buiten in brand stond. In de cateringtent aan de publiekszijde kwam het vrijwillige personeel van het Javaans Eethuis binnen langs weer een andere ingang en begon op te ruimen van gisteravond.
“De koffie is vers”, zei Jos en hij wees naar de stapels bekers. “Kan ik u ergens mee helpen?”
“Tastbaar en Falie van het bureau Seksueel Geweld, afdeling Eindhoven”, zei de grootste man, naar de andere en naar zichzelf wijzend. Falie? Waar kende ik die naam van?
“O? En waarom bent u dan hier, als ik vragen mag? Er is nog niemand van de leiding van Folkwoods aanwezig of wakker, zo vroeg, echt niet.”
“Wij komen niet speciaal voor de leiding van dit festival. U bent Jos Vanouds, neem ik aan?”
“Klopt. Ik werk parttime bij de stichting. Dit jaar voor de achtste keer alweer.”
“Kijk, uw naam stond op onze lijst, u bent hier elk jaar en daarom kunt u misschien wat vragen beantwoorden.”
“Ik ga niet over de vergunningen en zo, dan moet je bij...”
“Komen wij niet voor. Nee, het volgende.” Zijn zwijgzame collega had een notitieboekje opengeslagen en was aan tafel gaan zitten. Jos zette twee bekers met suiker en melk voor hen op tafel. Falie? Die politievrouw, recherche, toen bij Evaline bij die bankroof in Woensel, eind ‘71, heette die ook niet zo, Falie? De zittende politieman zag hoe mijn blik zich naar binnen had gericht. Ik keek hem aan, keek meteen weg en dronk mijn koffie leeg.
“We hadden nog wat onbeantwoorde vragen naar aanleiding van die aanranding in het Philips-de Jonghpark in de laatste week van april dit jaar, in de buurt van de achterzijde van het Parkpaviljoen hier vlakbij.”
“Dan moet je niet bij ons komen zoeken”, zei de getatoeëerde man nors. Hij haalde zijn shagbuil uit een broekzak en begon een sigaret te rollen.
“Heb ik over gelezen”, zei Jos. “Dat meiske van veertien. Ik was die middag met vrouw en dochter zelf nog in het Paviljoen, nota bene. Het moet diezelfde avond gebeurd zijn. Verschrikkelijk, het zal je dochter wezen. Ik zou niet voor mezelf instaan, echt niet.”
De grootste politieman knikte. Heette hij nu Tastbaar en die kleine Falie? “Het is een onuitroeibare ziekte. Het blijft maar duren, elk jaar is het weer raak, generatie op generatie. Ik doe dit werk nu een jaar of vijf, en elk seizoen is het weer zover. Wat ze ook voor dure therapieën verzinnen hier bij de GGzE aan de Boschdijk of waar dan ook, niks helpt. Castreren, dat is nog het beste. Zonder gereedschap kunnen ze niet werken, zeg ik maar. Niet dan?”
“Alsof het erfelijk is”, voegde de andere politieman toe.
“Nou, ik weet het niet. Was de vader van die pedo Sytze van der Velde ook pedo, dan?” bracht Jos in. Hij hoestte weer even.
“Rijg eens een kleuter aan je leuter”, sprak de geïllustreerde man.
“Nou, als justitie haar werk beter zou doen, dat zou al veel helpen, echt wel”, zei Jos. Hij tapte zelf ook een mok koffie, strooide er twee suikerstaafjes in en mengde er een kuipje melkroom bij. “Ik heb weinig hoop op gerechtigheid in dit land. Neem nou die zogenaamde topcriminelen, op televisie. Nou, als helden worden ze gevierd. Kickboksers als hoogvereerde en onfeilbare, haast immune priesters. Pathos als pathologie. Topcriminelen? Rioolratten zijn het. Televisieprogramma’s als venster in het riool voor de pisbuiskijkers.” Toch dieper water bij Jos dan ik verwacht had.
“Fellatio!” juichte de getatoeëerde, met zijn sigaret wuivend als wierook. “Niet voor niets is de laatste klinker een o: uw lippen kussen het woord!” Jens grinnikte kort, verder niemand.
“Nou, volgens mij zal het kind dat misbruikt is later zelf gaan misbruiken”, hield de politieman vol. “Door die beschadiging. Het is een soort erfelijkheid, oké dan niet genetisch, maar toch.” Omdat het gesprek voor mij op te pijnlijk terrein kwam, wendde ik mij ook fysiek af. Ik stond op en ging met mijn mok buiten staan, op het parkpad onder ruisende beuken. Mijn gedachten keerden zich weer in mijzelf, ik kon het niet afweren. Telkens als seksueel misbruik ter sprake kwam, ook na al die jaren. Altijd die angst voor het verleden, die schaamte. Grotendeels opgedroogd, maar nog hier en daar resten, vochtplekken, regensporen na een bui. Resonanties, niet meer dan dat, en zeker niet minder.
Jens klopte op mijn schouder. “Staat ie weer te dromen. Kom, we gaan vloerdelen leggen voor de kindertent daar achteraan. Crashen in de crèche. Er staan al twee ladingen klaar.” De getatoeëerde knul volgde ons naar onze ochtendklus. “Het is goed dat ik niet alles van jou weet, Hans, niet dan”, zei Jens onderweg. Zware druppels dropen van de beuken langs het pad op mijn hoofd en in mijn nek.
“Nou, ik betwijfel of ik je alles heb verteld, en ik kan niet controleren of je alles begrepen hebt. Ik weet dat ik nooit tegen je heb gelogen.”
“Nee, maar dat hoeft ook niet. Zoals je nu bent is voor mij genoeg”, zei Jens. Hij haalde een knipmes van zijn riem en begon de vloerdelen los te snijden van de pallets.
“Onze generatie leeft en schuilt in het heden omdat wij het verleden van onze ouders niet respecteren en de toekomst wantrouwen. Maar een ander huis, tehuis bedoel ik, hebben we niet, vandaar de honger en de ijver.” Daar ging ik weer, daar kwam weer zo’n ingestudeerde volzin uit mij rollen. Resonanties, Hans, zo ben je nu eenmaal.
“Wat zegt ie?” vroeg de getatoeëerde.
“ Hij is ongevaarlijk”, zei Jens. “Dat gaat wel weer over nadat we deze twee stapels gelegd hebben. Vooruit, aanpakken. Zie je die piketpalen? Daartussen moeten we leggen. Ik heb hier een tekening van Jeani gekregen. 64 vloerdelen heeft ze geteld.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten