Zomerscènes
1.
Gele ruitjesruiten, glas in lood, een zwaar
houten tafel met aangebouwde banken.
Hooi, zand en teer, leer, zaagsel, zonlicht
in streepdunne bundels. Onweer rond twee
uur ‘s middags die zomer, ozongeur, warm
parfum, de kleren over de banken
gesmeten, een aanhangwagen
die naar stro rook achter een tractor,
zoemende vliegen. Twee maal.
2.
Dennennaalden en gras bij een chlorig
openluchtbad. In omringende bossen vliegen,
met ijscogeur, ijl hete lucht, kinder-
stemmen gillend en lachend / huilend
onder een dak van bladeren. Haar
bikini en mijn zwembroek aan een
dennentak, prikkende grond, muggen, snel.
3.
Dichtslaande autoportieren, diesel.
Geen afscheid,
maar het vervagen uit elkaars
leven. Weggewuifd spinrag.
De warmte gloeit na.
De woorden veranderden,
de betekenis niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten