Sporen zoeken
"Lauw. Heel lauw! Koud!
Niet die hersens. De warmte
wortelt dieper, verder weg."
Ze giechelde. "Niet voor niets
al die ribben, bewakers van het hart,
waar de liefde ontspringt, opwelt, ontsnapt.
Zucht eens diep!"
Haar vingers dartelden
na een maand verkering, niet langer,
een ree over heuvels en valleien
van mijn lijf, kietelden,
zochten, vonden, hoorden dan
de hartenklop, dat najaar.
Sporen zoekt iedereen,
jagers, herders en landbouwers.
Stiksel in haar zakdoek,
uit dat eerste seizoen samen,
in een plakboek. Tatoeages
op het geheugen smeulen, leven nog,
en dit zal ik nalaten, as in de urn:
nog elke nacht de reuk van
lichaam, parfum, zweet, regenwater
op haar wollen jas. Ik moet verder,
me redden met een spoor dat verregent,
verwaait, vervliegt, en
over dit papier liep.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten