Opwaarts
Met een zucht
van verlichting
passeert de dichter
het volmaakte,
het voltooide.
Zij hoorde hem niet meer,
en haar zelfrijdende ouders
ontkenden zijn bestaan.
De sleutel in het slot,
het schoeisel op het plaveisel,
de hand aan de hamer
die het hoefijzer smeedt,
kloppend bloed in de woorden,
hijskranen die ontwijken,
kogels en scherven
die lijven splijten,
hamer en sikkel,
dief en sukkel,
de ploeg in de aarde
en opwaarts,
opwaarts,
dichter bij de zon.
Kijken wat de zon doet.
Wat hij wél kan doen,
is een exemplaar van de krant
in haar brievenbus deponeren
met zijn gedichten erin,
en afwachten
tot ze breekt.
Of gewoon wachten
op wat de zon doet.
Wat hij doet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten