ZES
HUIZEN
Het
Eerste Huis: De Blokhut
Het
eerste huis van mijn herinneringen ligt in een bos. Ik parkeer mijn
auto langs een provinciale weg, op een natuurgebied van
Staatsbosbeheer. Ik sluit af en wandel het bos in, snel omdat het
koud is. Mijn lijf past zich aan: ik krijg kippenvel, ril, ga dieper
adem halen, en krijg het warmer. Mijn enkels zwikken over wortels en
losse takken. Ik buig over het pad hangende takken weg; natte
bladeren stromen door mijn handpalmen, een tak zet een kras over de
huid van mijn voorhoofd. Rijpresten en losse waterdruppels spetten op
mijn gezicht, vullen mijn wenkbrauwen en wimpers. Na enkele percelen
is de ruimte tussen de bomen donker en gevuld met muren van nog meer
bomen. Een paar bochten, dan een lang recht stuk, licht golvend,
enkele kilometers lang in een steeds stiller bos. Ik zie geen
eekhoorns of egels, hoor geen merels, kraaien of mussen, wiebel over
mos en herfstbladeren met paddenstoelen en zwammen. Een steeds vager
pad, gaandeweg louter herkenbaar aan de afwezigheid van bomen. Het is
weer gaan slingeren, rechts, links.
Dan
een aantal losse palen, in de grond geslagen. Het eerste teken van
cultivering. De palen worden gaandeweg onderling verbonden met
dwarslatten, een omheining, hoger naarmate ik verder loop. Rechts en
links van de weg, ik loop nu door een gang, die steeds smaller wordt.
Ik spreid mijn armen en mijn vingers raken het hekwerk links en
rechts. Een serpe, scherpe bocht links, een rechts. Aan het eind van
het pad een hek, en daarachter, onder een treurwilg, een klein huis.
Rieten dak, kleine ramen. Een waterput. Mestdamp. Een openstaande
deur.
Binnen
alleen licht door de deuropening en twee ramen, en een flakkerend
haardvuur, waarvan ik de warmte op mijn wangen voel. Ik ruik
houtskool en urine. Een tafel, stoelen, een bedstee. Een tenen mand
met speelgoed, een rubber aap, een gebreide clown, een schommelpaard,
houten blokken, een blikken trommel. Op tafel ingelijste foto’s,
schoenendozen met
officiële, ambtelijk ogende papieren, distributiebonnen,
luchtpostenveloppen, veel losse foto’s, wat briefkaarten,
bidprentjes. Ik krijg het warm en gooi mijn jas los. Ik voel
zweetplekken onder mijn oksels, over mijn nek en ruggengraat.
Er
is niemand in de kamer, ook niet in de kleine keuken, ook niet in de
kleine slaapkamer de trap op, ook niet in het schuurtje links achter
het huis.
Ik
ga liever niet naar dit huis; als ik even niet heb opgelet ben ik er
weer.
Het
Tweede Huis: De Aula
Het
tweede huis van mijn herinneringen ligt naast de
ingang van een grote aula. Ik kom van buiten waar een harde wind rond
de fundamentpalen waait en loeit en stadsverkeer raast met bussen,
een cementwagen, vrachtauto’s, claxons, diesels. Betonnen
staanders, glaswanden, trappenhuizen, een centrale schacht met twee
liften. Deuren slaan, stoelen schuiven over vinyl. Kantoren,
wachthoeken met skai zitbanken, glazen tafels, asbakken. Een
ontvangstbalie, onbemand. Ik hoor praten, roepen, lachen en
kantoorgeluiden, telefoons, faxapparaten, typemachines, mijn
ademhaling. Door de ingang met een draaideur kom ik voor een trap met
open treden, beton, hout. De ruimte galmt als een kathedraal.
Liftdeuren zoeven open en dicht, voetstappen, tikkende hoge hakken,
piepende sneakers. Ik beklim de trap en kom op een tussenverdieping,
links en rechts gesloten deuren. Ik open rechts een deur. Een kleine
hal, links een glazen wand met zicht op de hal, rechts weer een
smalle trap. Ik klim verder en kom op een klein platform met weer een
glazen deur. Ik ga naar binnen.
Een
langgerekte kamer, vol verhuisdozen, kisten, koffers, tassen,
opgerolde vloerkleden, schilderijen in lakens verpakt. Een
plankenkast met stapels boeken, dictaten, schriften, multomappen,
schoenendozen vol foto’s, knipsels. Net aangekomen of gereed voor
weer een verhuizing? Achterin een trap naar een open slaapkamer. Een
beslapen bed rechts. Een wekkerradio speelt zacht. De glazen wanden
zijn dichtgeplakt met een wereldkaart, posters, behangpapier,
kranten, tekeningen. Er is geen keuken maar wel een klein
keukenmeubel, met water en een tweepits kookstel op een butagasfles.
Er staat afwas in de spoelbak, de prullenbak staat half open en zit
vol gefrommeld cadeaupapier, strikken, plakband. Er staat een volle
asbak naast het bed. Overal bierflessen, los en in twee kratten
Dommelsch.
Er
is niemand in de kamer, ook niet achter de dunne muur achterin, ook
niet in de inloop-kledingkast links, ook niet in het toilet met
wastafel links achter.
Ik
ga naar dit huis voor dromen waaruit ik ben ontwaakt.
Het
Derde Huis: De Fabriek
Het
derde huis van mijn herinneringen ligt in een fabriekshal, een stalen
constructie, hoog en breed als een kathedraal. Ik snuif en ruik
snijolie, ozon en lasgassen, verflucht uit een spuitcabine. Ik zoek
mijn weg tussen draaibanken, freesmachines, slijpbanken, rekken met
halfproducten, gereedschappen, tussen afschermingen, hekkens, metalen
wanden met ramen, gele vloermarkeringen. Een vage reuk van koffie en
chocolademelk uit een automaat. Kalenders, pin-ups, schema’s,
lijsten. De staanders van de hal zijn beschilderd met grote nummers
ter oriëntatie. Een gele heftruck stinkt naar diesel, zwemen van
brandlucht, ontvettingsmiddel. Een halfopen afvalcontainer ademt een
mix van geuren uit. Er branden groene lampen met UITGANG. Er komt nog
daglicht door de hoge ramen rechts, maar het is roodgekleurd. Er
blijft een spaander in mijn rechterzool steken, ik pulk hem los. Aan
de linkerkant achterin is een toiletblok en een tweepersoons
bedrijfskantoor. Er hangt een lichte urine- en chloorlucht, ik ruik
een citroenige geurverfrisser. Ik beklim een stalen trap, de koude
metalen reling vasthoudend tot ik een overloop bereik. De vloer
bestaat uit gegalvaniseerde roosterplaten en ik kan er doorheen
kijken. Links een houten kantoordeur, op een kier open.
Er
staat een koelkast achter naast het raam, en daarnaast een bed. Langs
de wanden staan metalen voorraadkasten, allemaal gevuld met A4
mappen, genummerd. Dozen, wat kisten met verfblikken, een
gereedschapskist, een fiets links. Ik loop verder en passeer een
kledingrek met tassen, een overall, een helm met veiligheidsbril,
handschoenen, laarzen. Een zaklamp, een rolmaat, een stapel
notitieblokken, een bak potloden, tekenlinialen, gummen, een
puntenslijper. Achter het rek een wastafel aan de wand, een spiegel,
nog een rek met onderkleding, handdoeken.
Er
is niemand in het kantoor, niet achter de bureauwand rechts met
tafel, postvakken, telefoon en computer, niet in het toilet rechts
achter.
Ik
ga naar dit huis voor de verslavende illusies van zingeving.
Het
Vierde Huis: Het Badhuis
Het
vierde huis van mijn herinneringen ligt in een buitenwijk, een
voormalig industriegebied. Ik parkeer mijn auto op een leeg
parkeerterrein, haal mijn tas van de achterbank, sluit af, spuw de
fresh mint kauwgom in de goot en klim het bordes op naar de ingang.
Het badhuis is in een verbouwd kantoorgebouw. In de hal hangt een
wegwijzerbord naast de lift. Ik druk op de pijl naar boven en wacht
tot de cabine op de begane grond aankomt en de deur openschuift. De
cabine is leeg. Ik ga binnen en druk op de knop met 9. Op de wand is
graffiti gespoten en overal, tot op het plafond, zitten stickers. Ik
boer en proef oude kaas op bruin brood op mijn tong en in mijn
neusholte. Op de 9de verdieping is weer een kleine hal, en om de hoek
sta ik ineens in een grote ruimte, overal ramen, in het midden de
badruimte. Links van de ingang is een receptie annex bar, maar er
staat niemand achter. Ik neem een pepermuntje uit de schaal op de
toonbank. Er klinkt onbestemde muzak, dezelfde als in de lift. Naast
de bar een lange wand met kluisjes in zes etages. Alle kleppen staan
min of meer open. Er zijn meerdere badingangen, geen enkele deur is
dicht. Het is stil, maar ik hoor water stromen en een
verwarmingsapparaat aanslaan.
Ik
ga een deur aan de zonzijde binnen. De hele ruimte is bekleed met
witgeglazuurde, vierkante vloer- en wandtegels. Er zijn douches,
ligbaden, stoomcabines, sauna’s, en centraal een
koudwater-dompelbad. Er is een lange gang met houten deuren, en ik ga
willekeurig een van de cellen binnen. Ik sluit de deur, klap een
houten bank omlaag en kleed mij uit. Ik haal een grote witte handdoek
en parfumvrije douchegel uit mijn tas en douche lang en grondig; het
water is eerst te koud, dan te warm, dan stabiliseert de temperatuur.
Het smaakt licht naar chloor. Naderhand haal ik anti-allergene
deodorant en tandpasta uit mijn tas en kam ik mijn haren. Er zit nog
een boterham met zoute knoflookcervelaat in aluminium folie en een
zure appel in mijn fitnesstas. Een halve reep zoete melkchocolade met
hazelnoten. Ik tap een cappuccino met kaneel bij de bar. Ik hoor de
warmwaterinstallatie ergens boven mij, maar geen andere stemmen en
ook geen muziek.
Er
is niemand in de kleedkamers, in de gangen, ook niet in het kantoor
bij de toegang, ook niet op het parkeerterrein, ook niet op de
exitweg van het industrieterrein. Er ligt nog een halve Mars op de
stoel naast me.
Ik
ga naar dit huis voor reiniging. Ik ga vaak.
Het
Vijfde Huis: Het Spiegelhuis
Het
vijfde huis van mijn herinneringen ligt niet op een vaste plaats. Het
is waar ik ben, omsluit mij als een zeepbel; ik let even niet op en
ineens zie ik mijzelf half weerspiegeld, doorzichtig, en als ik mijn
handen uitsteek is er glas, hard en onbeweeglijk. Als ik beter kijk
zie ik de voegnaden van de glazen wanden en sommige zijn spiegels.
Daarin herken ik mijzelf, maar niet altijd, soms pas na een paar
tellen. Meestal zie ik mijzelf herhaald in weer volgende spiegels,
vóór en achter mij, links en rechts. Geen enkel spiegelbeeld is
eender, de gelijkenis varieert van vaag tot vreemd, de totale vorm
laat zich niet vastleggen in woorden. Soms vangt een spiegel zonlicht
en dan weerkaatst en caramboleert dat om mij heen, als rechtlijnig
regenboogvuurwerk.
Er
is niemand waar ik ben, ik zie overal mensen in hun dagelijkse
bezigheden, maar altijd in een andere ruimte, achter glas,
weerspiegeld, als poppen in een etalage, ik zie hun lippen bewegen
maar hoor geen stemmen, neem geen geur of smaak waar; ik zie hun
gebaren maar begrijp geen verbanden. Ik zoek met mijn ogen van wand
naar wand, maar het maakt niet uit, de kamers en gangen zijn allemaal
eender, ik zie net zoveel in stilstand als in beweging.
Net
zo plotseling is het huis weer verdwenen, ben ik kennelijk door een
uitgang naar buiten gelopen. Ik was alleen in het spiegelhuis en ben
nog steeds alleen buiten; ik ga verder met waar ik mee bezig was.
Ik
ga nooit naar dit vijfde huis: het komt naar mij toe en omarmt mij
met angst.
Het
Zesde Huis
Het
zesde huis van mijn herinneringen heeft geen naam. Zodra ik het een
naam geef, verdwijnt het, is het geen huis. Het is slechts één van
de huizen in een eindeloze, grenzeloze stad. Elk huis is anders, van
klein tot groot, laag tot hoog, leeg tot vol, oud tot nieuw, arm tot
rijk. Elk huis verandert ook voortdurend, als herinneringen die door
het geheugen talloos en willekeurig worden hergebruikt. Elk huis komt
mij altijd bekend voor. Ik kan het met ogen dicht en zonder te zoeken
vinden, maar steeds vaker vindt het mij. Er is altijd de ordenende
logica van de muziek, soms luid als een waterval, dan weer nauwelijks
hoorbaar, zodat alleen wolven reageren. Woorden, zinnen trekken
elkaar aan, stoten elkaar af. Ik dans figuren en patronen als
redeneringen. In het Zesde Huis zitten alle vijf vorige huizen; het
is het oudste huis. Ik weet wanneer ik er ben,
zonder na te denken. Het beweegt met mij mee. Het groeit.
Ik
ben er nooit alleen. Er zijn geen schaduwen. Iedereen is welkom.
Steeds
vaker ben ik er niet.
(uit:
‘Van Wolven en Stolpen’ en ‘Uit het Zesde Huis’ © Hans F.
Marijnissen 2014 – 2015)