Op het galabal
Dat licht in hun ogen,
die ongebluste, ondeelbare hoop.
Andersom hijgend
in korte lettergrepen,
onbedorven op de loper,
ongedoopt in woorden,
die blos, hun handen
graaiend naar gebaren.
Zo, alleen dat ongeschonden
warm ei in mij.
Niemand wil het,
die ommekeer,
kentering en breuk.
Kon ik dat maar bewaren,
zo hadden ze moeten blijven.
Voor het eerst
hun ouders op afstand,
zo zonder schroeilucht
van bemoeizucht.
De zon deze ochtend
kan niet dezelfde zijn
die op die avond
onderging.
Ik trek het
aan het aanrecht vastgekitte
theekopje los
en zoek tussen het bestek
naar een potlood,
een scherp snijdend potlood.
De concurrentie
van een gedicht
grenst aan het onduldbare.
5 juni 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten