DE CYCLUS GEKLAARD
Twaalf
(Haat)
Als
zomaar op velijn
geschreven
vorige levens,
en
tevens
inhoudsopgave
van het komende:
ik
wring mezelf,
dwing
mezelf in woorden,
niet
onterecht.
Mensen
krimpen ineen
tot
het absoluut minimale,
en
hopen
op
een biografisch geheugen
voor
elke eenvoudige leugen,
in
meervoud opgeslagen, bewaard
in
lagen papier, onthecht.
Dakloze
armen zwaar uit het lood,
overwegend
als lood,
ogen
dood,
vuile
mestvaaltvliegen
in
mondholtes.
De
journalist noteert
het
nieuws onecht.
Golfplatenkrottenwijken
waar
te magere kinderen,
te
hongermoe om te ravotten,
de
beslist allerlaatste graankorrel
delen,
maar
in
dikke letters bovenaan staat:
Gevraagd
een meisje voor dag en nacht.
Net
meisje goed loon voor een dienstmaagd.
Gevraagd,
sterk en oprecht,
maar
toch twee straten verder
alweer
de herderlozen,
opgezegd.
Het
voorblad
wordt
dagelijks omgeslagen,
de
kosten versnipperd,
facturen
verbrand,
bonnen
verloren.
De
inkt is giftig,
pijn
werd ontzegd.
Elf
(Laat)
Vrienden
van weleer
veelal
in het heelal
van
gisteren uiteen gevallen:
door
tunnels en zwarte gaten
aan
elke aandacht
ontsnapt,
en
dit maakt het verschil:
verdwaalde
mensen in het echt
alleen
op foto's levend.
De
een verschrompeld,
mompelend
als een oude
aardappel,
droge placenta,
door
de zorgen log en ouder,
ouder,
ouder.
Al
drie zelfmoordpogingen
maar
zelfs dat mislukte.
Apathie
houdt hem levend,
in
schaduwen en bevend.
De
bedden zorgvuldig
met
gewassen handen schoongemaakt,
ontsmet.
Zelfs
oudere mensen dagelijks jonger,
hé,
leger, ha, reiner, ho, klemvast
in
hm quarantaine en hu ochtendgym,
ongedoopte,
ontloken kinderen
in
aflopende lijven.
Nog
steeds, als vanouds,
niettegenstaande
dat,
gaat
de rozerode zon op
tot
er niets meer overblijft.
De
zon gaat op,
laat
sommigen achter,
en
ontwaakt
fris
en vooruitstrevend.
De
ander voorgoed gesneuveld
geveld
in de kiem,
aan
zijn riem in het openbaar
gesmoord
vermoord moord.
Zelfvereerlijking,
en nu postuum
de
gestroopte huid, de vacht,
het
kostuum, uniform in een verre
klerenkast,
in
mottenballen.
O
hij wilde zo veel bereiken,
zijn
ogen herinner ik me,
maar
de politie gemarionetteerd
door
buiksprekers en generaals:
ach
het leven gaat door,
beneveld
klevend.
De
anderen slechts namen
en
verkeerde adressen in een
vergeten
agenda,
maar
u bent verontschuldigd,
onschuldig
tot uw geluk
in
uw gelijk zwemmend,
zwevend.
Tien
(Gaat)
De
staking algemeen vergeten door doorsnee
gemiddelden
van elk jaarverslag,
kloothommels
met broodtrommels,
de
schema’s van de thema’s ook al,
vanaf
nu uit de kranten,
uit
de lampen.
Lange
beschilderde zwart rood wit
spandoeken
keurig nauwkeurig opgerold,
evenals
het vederlicht verzet.
De
knudde kudde slaapt zachtjes
en
in kasten weggestopt,
terwijl
wederzijds beide partijen met partijtjes
(pasteitjes
eitjes) onderling de twisten wisten
bij
te leggen
en
te zeggen:
"Zie
je wel!"
Rest
nog knagende, belagende honger...
"Je
wordt nooit jonger, meneer!"
[De
dames van kantoor]:
"Hoeveel
de somma,
punt
komma?"
Noem
dit voorlopig
en
probeer wanhopig
aan
te klampen.
Strijdlustigen
als rustigen verdwenen
in
hun pensioengerechte lijkdood.
(En
weer draaien malen de molens,
en
weer maaien dralen de molens voort.)
Gegroefde
stenen wentelen zich traag gestaag,
het
graan verpulvert
en
wordt gezakt verpakt gebakken.
Slechts
af en toe, hier en daar,
weten
plichtsgetrouwen
elk
jaar weer nieuw onkruid
uit
de bodem te stampen.
Zilveren
vesten vestigen zich,
leasen
de snelste voertuigen
en
ronken terwijl de wolven troepen,
huilen
en roepen,
longerig
hongerig zingen, eenzaam
achterblijven
in de sneeuw
en
elkaars lijven verscheuren, (briga)dier.
Sprinkhanen
vreten de kantoren leeg.
Gezichten
vallen volop van de bomen:
daar
lokt de verte alweer.
(Verzamel
pluspunten!)
Zonnen
kampen.
Negen
(Plaat)
Driedimensionale
immense seksbommen,
met
moeite tot twee dimensies teruggebracht,
exploderen
in bloedaderen
van
vroede vaderen.
Achter
de wangen de bange stiekeme erectie
en
door schone ruiten dansende ogen.
Webcamsex!
Klaar-Kom-Lijn!!!
Rijpe
Els leert je graag
hoe
je haar lekker kan klaarmaken!
Meesteres
zoekt slaaf!
Seksen,
zweten, kreunen,
totdat
je me helemaal gevuld hebt!
[Hier:
gulle lach.]
Consumenten
verlustigen zich genadig
in
verre antirevolutionaire
reclamestunten
(mét spaarpunten!).
Weer
een geslaagde veldtest
met
geldmest.
Wij
rentenieren in hart en nieren,
wij
rendieren sidderen schichtig
aan
voederbakken waarin
wakkere
varkens
hun
sales-talks spiegelen
in
modderpoelen zonder ontzag.
Het
glitterglimmend brullen met
onzinnig
dure spullen en
zachte
stoeipoezen achterin...
Het
blijken koude automaten, robots.
"Nee,
niet de zweep!"
In
een ogenblik seks in blik,
Eva
als verkoopargument voor de appelhandel
(ware
het andersom),
maar
wij zijn gelukkig met wasmiddelen.
O
dame, de blote billen van uw
kind...
Standvastige
bomen wuiven
als
de zon buigt
en
getuigt van de dag
waarin
alles mag.
Algemene
degradatie
en
degeneratie
van
deze generatie,
die
online besteld
elke
held flest,
maar
wij
zijn gelukkig gelukkig met wasmiddelen,
wij
zijn altijd gelukkig met wasmiddelen,
wij
klanten, consumenten,
in
ordelijk zelfbeklag.
Acht
(Graat)
Zie
de helden van de revolutie dromen.
Ontheemde
mensen drinken in de verte,
gonzende
ogen dr aaien
en
ik dan, als clownsfiguur in de touwen...
het
grijnzen, schett eren...
Elke
morgen de stelt lopers, waf,
ik
ga er nog kapot aan.
Wat
kan mij de papieren schelen.
Als
eens de balkons wit
ineenstor
ten, de verte lokt
in
de spiege l van de rivier: ik ben
slechts
een product.
Is
het
dan
mislukt? Mijn bron vertroebeld.
Dakloos
zit
ik hier binnen, waf,
en
wil naar buiten, onderdak.
De
neergang gestroomlijnd,
versoepeld.
Ik
kan niet gillen om papieren.
Het
is niet eens de moeite waard
er
voor te sterven of te leven. Waf.
("Als
ik maar bezig ben", zei de Groot laatst.)
De
plastic speelgoedapen druipen nog vaag
en
laten zich
verwoesten
door papier.
de
stommelingen.
Waf.
De
hond van de buren.
Ik
blaf en huil met hem mee.
Die
splinter, elke winter hetzelfde gedoe,
voor
ademen te moe, waf,
zelfs
de balken ziek, kijk,
het
dak wiebelt en wiegt
in
de storm.
Ik
vertrouw woorden
en
noem mezelf overkoepeld.
Zeven
(Praat)
Een
eindeloze stoet lichtjes
dwarrelt
door de sparren.
Het
zwart benevelt het brein
en
hevelt het zijn
naar
ademhalen,
wervelend
vervelend.
O
de dapperen!
Hun
grote ogen vallen als bladeren
van
de bomen,
hun
dichte lippen trillen.
Hoog
boven hen de zwaarden.
"Fallische
symbolen", zei ze vanmorgen nog,
bevelend.
De
herhaling de herhaling drijft verdrijft de geest
uit
het lichaam.
Eens
de hersentransplantatie mogelijk,
eindelijk
weer een vers lichaam:
de
reïncarnatie van de vos Reynaerde,
de
reine aarde stelend.
O
de dapperen!
Hun
vrouwen en kinderen liggen
aan
de voet van hun standbeeld,
spelend,
hun
jukbeenderen trillend
en
vingers strelend.
Blindelings
zijn al de verschillende
handelingen
onleesbaar geworden (inderdaad).
Verkeersborden
kletteren
en
waar de paarse wolken uiteen spatten
in
uitspattingen
exploderen
de gaten als
brillenglazen
op een viskar,
alle
handen onzeker de beker omklemmend,
het
gif helend.
O
de dapperen!
hun
vesten schitteren glitteren als bestek
in
elektrische kachels en
de
aderen zwellen trillen.
"Daar,
daar is de grote Beer!"
En
wat dan nog?
Het
onderwijs onteigent.
"De
oorspronkelijke vonk stonk daarom,
volgens
de Enkhuizer Almanak,
deze
nieuwe terwijl de oude geheel
ver
valt..."
Het
onderwijs bedreigend.
"De
reusachtige minotaurus snuffelt, knuffelt zacht,
snuift
zacht en wuift zacht met zijn oren..."
Open
de deuren wijd,
de
deuren van het begrip, onderscheid,
eveneens
de ramen.
"Andermaal
heeft de zesdaagse-keizer het ijzer
gesmeed
terwijl de grote wijzer
nauwelijks
van plaats veranderde..."
Het
onderwijs naar boven neigend,
en
zelden spelend.
O
de dapperen!
Hun
bungalows op de heuvels zacht,
ver
van de fronten.
Daar
tussen de roodleren armchairs
in
coalities en achterkamers,
daar
is het warm, daar is het nieuws,
trillend
op de color television set:
beelden.
"Daar,
daar is de Grote Beer!"
Geruststellend
diefstal,
onteigeningen
en misdaad-
berichten
delend.
Zes
(Te
laat)
De
duivel en de maagd,
de
duivel en de maagd,
de
duivel en de maagd.
Niemand
heeft erom gevraagd,
niemand
heeft het ooit gewaagd,
maar
daar zijn ze onbelaagd,
maar
daar staan ze onversaagd,
de
duivel en de maagd.
Vijf
(Daad)
De
tralies spijlen, splijten het licht.
Het
staatsbed is koud als de jonge
delinquent
zuchtend de boterham met cervelaat nuttigt.
nutugt
nut
tucht
Veroordeeld
met leugens wegens
belediging
van een ambtenaar in functie.
("In
functie?" had hij geroepen,
"hij
stond een banaan te pellen!")
Psychische
opdoffers.
Vrouwe
Justitia met een lorgnet en een ooglap.
Steel
een banaan en je bent een dief,
steel
een plantage en je wordt koning.
Beroepscriminelen
met houten hamer in de hand
(op
het bureau de beker rood gif)
en
de kamer op de hand,
("Stilte
in de rechtszaal!")
veroordelen
de man wiens achterlicht kapot was,
wiens
fiets nu gestolen is door de politie.
de
politie nooit je beste kameraad,
wanhopige
junks de slachtoffers.
Vette
hondjesdames gillen hysterisch bij de
diefstal
van één (1) banaan.
(Dierenbescherming)
[Hier:sirenes.]
Weer
vallen de ogen van de bomen.
Papegaaien
paaien en aaien, lorre,
werven
om het vrouwtjesdier in de pels,
terwijl
ze hun voeten afvegen aan
I
am but a lonesome railroad bum,
don’t
ever ask me what for or how come.
I
even did forget where I did come from,
but
let me tell you something you never heard:
I
am as free as a caged bird.
en
de tralies, zoals gezegd, splinteren de zon.
Ik
zie de zwaluwen.
Ik
pak koffers.
Vier
(Blaat)
Gorgelende
orgeltonen, de ruiten gebrandschilderd,
duidelijk
aan diggelen.
Beminde
gelovigen verlaten schokschouderend
het
schip,
het
zinkende schip.
Door
het kleurglas gluurt te zon
als
wijste bewijs van onmacht.
("Daar,
daar is de Grote Beer!")
Thuis
wacht het altaar.
Vormloze
draden tussen de pilaren
een
wereldwijd web.
Waar
is een begin?
Waar
is iedereen?
Daar,
de jonge slaven,
in
pracht en praal allebei!
Liefde
slechts een dekmantel
(huis
motje baan ouders positie)
Rijst,
natuurlijk, vooruit maar.
En
dat moet de nieuwe generatie maken,
(als
er überhaupt überhaupt nog een komt)
maar
prachtig om te zien is het wel.
Haar
tranen vooral, voor alles.
Knielt
allen voor De Grote Zondebok,
door
de Mens geschapen naar Zijn beeld
en
Gelijkenis.
--------===niets
("Daar,
daar is de Grote Beer!")
Zij
verwacht alles,
hij
stalkt haar.
Liefde
verworden tot het doel.
Liefde
is het middel.
Gigantische
kaarsenhopen, stinkend als vet brandend
vlees
(sorry).
Niet
gratis hemelpredikers, goed verholen,
maar
let op de ogen, de vallende ogen.
Zij
volgen.
Op
hun bruiloft rouleren
clusters
familie en vrienden
en
staat de stal klaar.
Drie
(Hiaat)
Daar
en hier,
toen
en nu,
de
grote flinke ferme man,
met
ruige vuige haren op de borst en handruggen,
maar
hij dorst niet eens...
door
de hoge monumentale moment poort...
naar
zijn eigen burn-out.
Zonnestralen
bestralen de onduidelijkheid
en
de bomenrij langs de landweg
hoont.
Een
reusachtige kegel tolt achteruit,
zelfs
de draaikolk eindigt in een punt,
in
hem eindigt alles.
Grotere
delen vallen uiteen
in
prot-, neutr- en elektronen.
Wat
rest: kale woestijnen,
een
schijnwereld en
in
bloedrode 3D letters
rechtop:
afgekeurd, ongeschikt,
in
alle permutaties
van
een ongevraagd medisch alfabet.
Eenzaam
op de vlakke steppe.
Zelfs
de ogen oo’s.
Een
reusachtige zandvlakte,
onbewoond.
"Wil
die meneer met die twee oren opstaan?"
Wat
zei ze nou?
De
wachtkamer wacht.
De
verliezing te ver gevorderd,
de
schrijnende ogen rossig omrand,
het
zelfmedelijden dof.
Zelfs
ik voel dat hoogmoed dreigt
daar
achter de dubbele schuifdeuren.
Het
masker, nee,
de
waanzin nog in de fantasie,
maar
reeds de reuk merkbaar.
De
wereld lacht ha(r)telijk,
de
schietstoel doelgericht,
en
alles onbeloond.
Langzaam
breekt de zon door de
horizontale
begrenzing ginds, sinds
de
flarden vel krullen, verdorren,
snel,
de
ene na de andere bemerkt met een schok
zijn
schokkende eenzaamheid,
bezinning
begint
en
bekroont.
Moeizaam
begint alles echt
onderaan
de eerste trede.
Nog
liggen hier en daar de
gesmolten
(als plastic) lichamen.
Uit
eerbied laten liggen.
Alles
is vernietigd,
sterren
spinnen wielen in een lege hemel,
slechts
de enen en de anderen
kijken
nog verdwaasd verbaasd rond
en
reiken elkaar trillend rillend
de
hand, onttroond.
Buiten:
vensters, ramen kijken
de
hongerige ogen toe en verblind
verslinden
ze de kinderogen,
de
lach,
en
reeds breken de eerste ruiten.
Alle
gedaanten lachen nog steeds
terwijl
van buiten binnen, loerend
rondsluipen
de schaduwen.
Ook
zij eens de tuin,
weg
van hoogmoed en blindheid.
Hun
huizen onbewoond.
Betoverende
rosse vossen huilen als wolven,
kolven
slaan hersens in
en
er uit,
en
steeds weer nieuwe vossen:
de
wonderbaarlijke vosvermenigvuldiging.
(Wist
u al dat
a
de vos in de droom een symbool van mannelijkheid is en
b
er geen lelijke dingen bestaan?
Nou?)
De
burn-out loont.
Twee
(Draad)
Met
overvolle huifkarren
strompelend
door de wouden.
De
huilende kinderen,
de
zwijgende oude vrouwen.
Terwijl
de damp van de
rivier
het uitzicht
belemmert,
is nog net de
zwarte
rook van de
heksenverbranding
te zien
door
de spelonkbomen
aan
de horizon.
Op
het strand, verlaten,
het
zeven bij zeven meter
schaakbord.
Zwart
schaakmat.
De
paarden hinniken...
...
boven dat alles uit
Toch
is duidelijk het
angstaanjagend
gekrijs van de
brandende
heksen te horen.
De
honden huilen mee met de
wolven
achter,
de
ruïne rookt nog.
De
mannen slaan met lange
stokken
de kadavers en de
opgehangenen
van de bo-
men,
zodat ze niet tegen de
huif
komen.
De
schoener & de driemaster
lichten
het
anker.
Alles
gebeurde
omdat
het kon.
Daar,
daar is de grote Beer,
tegenover
de
zon.
Een
(Het
kwaad)
Ingevallen
wangen onder
grote
ogen in de dichte,
de
lege goederenwagons,
koud
en voortdurend gecontroleerd
door
petten,
en
het is ook verboden in de regen
op
de snelwegen te staan,
laat
staan liggen
ook
niet onderling.
Een
lange rij zwarte katten en knotwilgen
schuift
achterlangs om.
Sloten
en rivieren strelen de horizon en
de
hoge prikkeldraadversperringen
moeten
wel wijken.
In
lange uithalen valt de nacht
in
afzondering rond de zonderling.
Het
laatste geld uitgegeven aan
een
fles sterk,
de
lege fles als wapen bewaard.
"Morgen
wel een baan, lief."
(Vandaag
verder, ik heb nog
niet
alles gezien,
tot
ik mijn horizon heb bereikt zie je.)
De
denderende treinen zijn vertrokken,
de
grommelende trucks weggestorven,
de
snelwegen
stremmen
de verkondiging.
"Alle
blinde passagiers verzamelen!!"
"In
het kombuis?"
(Hij
heeft ze wel door.
Ze
hebben hem wel door.
Wij
hebben hen wel door.)
De
rammelende maag
volgedronken
met zout water.
De
sneeuw jaagt door de
jasspleten
en de reten, tochtgaten
in
de ramen,
maar
het geluk ligt naast je, zacht.
De
speurtocht gaat verder,
nu
niet meer alleen maar toch verder.
De
tel kwijt, waar is nou wat.
Trommels
roffelen bij de executie.
"Kus
me, maak me warm."
De
rest mondeling.
"Kijk
omhoog: daar, daar is de Grote Beer!"
"Ja."
Jaja.
En
verwondering.
Het
uur nul
(Van
alles de maat)
"Onderwerp
dit voorwerp
aan
een grondig maar bondig kortstondig onderzoek.
Let
op die onderbroek,
op
het hemd.
Zie
daar die fraaie rode bloedvlek, daar zit het kogelgat.
Dan
is het wel weer genoeg deze week."
"Vijfendertig
jaar, een zoon en drie dochters,
geen
vrouw, directeur van een bedrijvig lijvig bedrijf,
buiten
kijf.
Zelfmoord,
ja.
Dat
ziet elke leek."
"De
psychiater? Later. Depressie, burn-out, whatever.
Dikke
depressie achter dat zilvergrijze vessie, ha ha.
En
parelgrijze haren aan de slapen,
eenzaam,
leeg, tja,
We
kennen het. Noteer.
Wat
zie je bleek?"
"Hoe
laat zei je?
Ja,
middernacht.
Kijk,
daar, daar is de Grote Beer."
(Zingt:
"Niet
waar interessant,
waar
niet interessant,
niet
interessante waar...")
"Dossier
nummer 1476b,
waar
interesseert me niet
in
het minst,
nietwaar,
waar, daar
bij
de hartstreek."
"Ja,
ik zal die verslaggever straks wel effe
te
woord staan, Joop.
Na
de koffiepauze,
kan
net effe,
na
de break."
"...
but I won’t cry ‘till it’s all over."
(Citaat uit 'Plan for the Assassination of Jacqueline Kennedy' van J.G. Ballard.)