dinsdag 7 april 2015

De cyclus geklaard

DE CYCLUS GEKLAARD




Twaalf

(Haat)



Als zomaar op velijn

geschreven vorige levens,

en tevens

inhoudsopgave van het komende:

ik wring mezelf,

dwing mezelf in woorden,

niet onterecht.



Mensen krimpen ineen

tot het absoluut minimale,

en hopen

op een biografisch geheugen

voor elke eenvoudige leugen,

in meervoud opgeslagen, bewaard

in lagen papier, onthecht.



Dakloze armen zwaar uit het lood,

overwegend als lood,

ogen dood,

vuile mestvaaltvliegen

in mondholtes.

De journalist noteert

het nieuws onecht.



Golfplatenkrottenwijken

waar te magere kinderen,

te hongermoe om te ravotten,

de beslist allerlaatste graankorrel

delen, maar

in dikke letters bovenaan staat:

Gevraagd een meisje voor dag en nacht.

Net meisje goed loon voor een dienstmaagd.

Gevraagd, sterk en oprecht,

maar toch twee straten verder

alweer de herderlozen,

opgezegd.



Het voorblad

wordt dagelijks omgeslagen,

de kosten versnipperd,

facturen verbrand,

bonnen verloren.

De inkt is giftig,

pijn werd ontzegd.





Elf

(Laat)



Vrienden van weleer

veelal in het heelal

van gisteren uiteen gevallen:

door tunnels en zwarte gaten

aan elke aandacht

ontsnapt,

en dit maakt het verschil:

verdwaalde mensen in het echt

alleen op foto's levend.



De een verschrompeld,

mompelend als een oude

aardappel, droge placenta,

door de zorgen log en ouder,

ouder, ouder.

Al drie zelfmoordpogingen

maar zelfs dat mislukte.

Apathie houdt hem levend,

in schaduwen en bevend.



De bedden zorgvuldig

met gewassen handen schoongemaakt,

ontsmet.

Zelfs oudere mensen dagelijks jonger,

hé, leger, ha, reiner, ho, klemvast

in hm quarantaine en hu ochtendgym,

ongedoopte, ontloken kinderen

in aflopende lijven.

Nog steeds, als vanouds,

niettegenstaande dat,

gaat de rozerode zon op

tot er niets meer overblijft.

De zon gaat op,

laat sommigen achter,

en ontwaakt

fris en vooruitstrevend.



De ander voorgoed gesneuveld

geveld in de kiem,

aan zijn riem in het openbaar

gesmoord vermoord moord.

Zelfvereerlijking, en nu postuum

de gestroopte huid, de vacht,

het kostuum, uniform in een verre

klerenkast,

in mottenballen.

O hij wilde zo veel bereiken,

zijn ogen herinner ik me,

maar de politie gemarionetteerd

door buiksprekers en generaals:

ach het leven gaat door,

beneveld klevend.



De anderen slechts namen

en verkeerde adressen in een

vergeten agenda,

maar u bent verontschuldigd,

onschuldig tot uw geluk

in uw gelijk zwemmend,

zwevend.





Tien

(Gaat)



De staking algemeen vergeten door doorsnee

gemiddelden van elk jaarverslag,

kloothommels met broodtrommels,

de schema’s van de thema’s ook al,

vanaf nu uit de kranten,

uit de lampen.



Lange beschilderde zwart rood wit

spandoeken keurig nauwkeurig opgerold,

evenals het vederlicht verzet.

De knudde kudde slaapt zachtjes

en in kasten weggestopt,

terwijl wederzijds beide partijen met partijtjes

(pasteitjes eitjes) onderling de twisten wisten

bij te leggen

en te zeggen:

"Zie je wel!"

Rest nog knagende, belagende honger...

"Je wordt nooit jonger, meneer!"

[De dames van kantoor]:

"Hoeveel de somma,

punt komma?"

Noem dit voorlopig

en probeer wanhopig

aan te klampen.



Strijdlustigen als rustigen verdwenen

in hun pensioengerechte lijkdood.

(En weer draaien malen de molens,

en weer maaien dralen de molens voort.)

Gegroefde stenen wentelen zich traag gestaag,

het graan verpulvert

en wordt gezakt verpakt gebakken.

Slechts af en toe, hier en daar,

weten plichtsgetrouwen

elk jaar weer nieuw onkruid

uit de bodem te stampen.



Zilveren vesten vestigen zich,

leasen de snelste voertuigen

en ronken terwijl de wolven troepen,

huilen en roepen,

longerig hongerig zingen, eenzaam

achterblijven in de sneeuw

en elkaars lijven verscheuren, (briga)dier.

Sprinkhanen vreten de kantoren leeg.

Gezichten vallen volop van de bomen:

daar lokt de verte alweer.

(Verzamel pluspunten!)

Zonnen kampen.





Negen

(Plaat)



Driedimensionale immense seksbommen,

met moeite tot twee dimensies teruggebracht,

exploderen in bloedaderen

van vroede vaderen.

Achter de wangen de bange stiekeme erectie

en door schone ruiten dansende ogen.

Webcamsex! Klaar-Kom-Lijn!!!

Rijpe Els leert je graag

hoe je haar lekker kan klaarmaken!

Meesteres zoekt slaaf!

Seksen, zweten, kreunen,

totdat je me helemaal gevuld hebt!

[Hier: gulle lach.]



Consumenten verlustigen zich genadig

in verre antirevolutionaire

reclamestunten (mét spaarpunten!).

Weer een geslaagde veldtest

met geldmest.

Wij rentenieren in hart en nieren,

wij rendieren sidderen schichtig

aan voederbakken waarin

wakkere varkens

hun sales-talks spiegelen

in modderpoelen zonder ontzag.



Het glitterglimmend brullen met

onzinnig dure spullen en

zachte stoeipoezen achterin...

Het blijken koude automaten, robots.

"Nee, niet de zweep!"

In een ogenblik seks in blik,

Eva als verkoopargument voor de appelhandel

(ware het andersom),

maar wij zijn gelukkig met wasmiddelen.

O dame, de blote billen van uw

kind...

Standvastige bomen wuiven

als de zon buigt

en getuigt van de dag

waarin alles mag.



Algemene degradatie

en degeneratie

van deze generatie,

die online besteld

elke held flest,

maar

wij zijn gelukkig gelukkig met wasmiddelen,

wij zijn altijd gelukkig met wasmiddelen,

wij klanten, consumenten,

in ordelijk zelfbeklag.





Acht

(Graat)



Zie de helden van de        revolutie dromen.

Ontheemde mensen        drinken in de verte,

gonzende ogen dr          aaien

en ik dan, als            clownsfiguur in de touwen...

het grijnzen, schett               eren...

Elke morgen de stelt               lopers, waf,

ik ga               er nog kapot aan.

Wat kan mij de                 papieren schelen.

Als eens de balkons              wit

ineenstor               ten, de verte lokt

in de spiege               l van de rivier: ik ben

slechts een product.

Is het

dan mislukt?                    Mijn bron vertroebeld.



Dakloos

zit ik hier binnen, waf,

en wil naar buiten, onderdak.

De neergang gestroomlijnd,

versoepeld.


Ik kan niet gillen om papieren.

Het is niet eens de moeite waard

er voor te sterven of te leven. Waf.

("Als ik maar bezig ben", zei de Groot laatst.)

De plastic speelgoedapen druipen nog vaag

en laten zich

verwoesten door papier.

de stommelingen.

Waf.

De hond van de buren.

Ik blaf en huil met hem mee.

Die splinter, elke winter hetzelfde gedoe,

voor ademen te moe, waf,

zelfs de balken ziek, kijk,

het dak wiebelt en wiegt

in de storm.

Ik vertrouw woorden

en noem mezelf overkoepeld.





Zeven

(Praat)



Een eindeloze stoet lichtjes

dwarrelt door de sparren.

Het zwart benevelt het brein

en hevelt het zijn

naar ademhalen,

wervelend vervelend.



O de dapperen!

Hun grote ogen vallen als bladeren

van de bomen,

hun dichte lippen trillen.

Hoog boven hen de zwaarden.

"Fallische symbolen", zei ze vanmorgen nog,

bevelend.



De herhaling de herhaling drijft verdrijft de geest

uit het lichaam.

Eens de hersentransplantatie mogelijk,

eindelijk weer een vers lichaam:

de reïncarnatie van de vos Reynaerde,

de reine aarde stelend.



O de dapperen!

Hun vrouwen en kinderen liggen

aan de voet van hun standbeeld,

spelend,

hun jukbeenderen trillend

en vingers strelend.



Blindelings zijn al de verschillende

handelingen onleesbaar geworden (inderdaad).

Verkeersborden kletteren

en waar de paarse wolken uiteen spatten

in uitspattingen

exploderen de gaten als

brillenglazen op een viskar,

alle handen onzeker de beker omklemmend,

het gif helend.



O de dapperen!

hun vesten schitteren glitteren als bestek

in elektrische kachels en

de aderen zwellen trillen.

"Daar, daar is de grote Beer!"

En wat dan nog?

Het onderwijs onteigent.

"De oorspronkelijke vonk stonk daarom,

volgens de Enkhuizer Almanak,

deze nieuwe terwijl de oude geheel

ver

valt..."

Het onderwijs bedreigend.

"De reusachtige minotaurus snuffelt, knuffelt zacht,

snuift zacht en wuift zacht met zijn oren..."

Open de deuren wijd,

de deuren van het begrip, onderscheid,

eveneens de ramen.

"Andermaal heeft de zesdaagse-keizer het ijzer

gesmeed terwijl de grote wijzer

nauwelijks van plaats veranderde..."

Het onderwijs naar boven neigend,

en zelden spelend.



O de dapperen!

Hun bungalows op de heuvels zacht,

ver van de fronten.

Daar tussen de roodleren armchairs

in coalities en achterkamers,

daar is het warm, daar is het nieuws,

trillend op de color television set:

beelden.

"Daar, daar is de Grote Beer!"

Geruststellend diefstal,

onteigeningen en misdaad-

berichten delend.





Zes

(Te laat)



De duivel en de maagd,

de duivel en de maagd,

de duivel en de maagd.

Niemand heeft erom gevraagd,

niemand heeft het ooit gewaagd,

maar daar zijn ze onbelaagd,

maar daar staan ze onversaagd,

de duivel en de maagd.





Vijf

(Daad)



De tralies spijlen, splijten het licht.

Het staatsbed is koud als de jonge

delinquent zuchtend de boterham met cervelaat nuttigt.

nutugt

nut tucht

Veroordeeld met leugens wegens

belediging van een ambtenaar in functie.

("In functie?" had hij geroepen,

"hij stond een banaan te pellen!")

Psychische opdoffers.



Vrouwe Justitia met een lorgnet en een ooglap.

Steel een banaan en je bent een dief,

steel een plantage en je wordt koning.

Beroepscriminelen met houten hamer in de hand

(op het bureau de beker rood gif)

en de kamer op de hand,

("Stilte in de rechtszaal!")

veroordelen de man wiens achterlicht kapot was,

wiens fiets nu gestolen is door de politie.

de politie nooit je beste kameraad,

wanhopige junks de slachtoffers.



Vette hondjesdames gillen hysterisch bij de

diefstal van één (1) banaan.

(Dierenbescherming)

[Hier:sirenes.]

Weer vallen de ogen van de bomen.

Papegaaien paaien en aaien, lorre,

werven om het vrouwtjesdier in de pels,

terwijl ze hun voeten afvegen aan

I am but a lonesome railroad bum,

don’t ever ask me what for or how come.

I even did forget where I did come from,

but let me tell you something you never heard:

I am as free as a caged bird.

en de tralies, zoals gezegd, splinteren de zon.

Ik zie de zwaluwen.

Ik pak koffers.





Vier

(Blaat)



Gorgelende orgeltonen, de ruiten gebrandschilderd,

duidelijk aan diggelen.

Beminde gelovigen verlaten schokschouderend

het schip,

het zinkende schip.

Door het kleurglas gluurt te zon

als wijste bewijs van onmacht.

("Daar, daar is de Grote Beer!")

Thuis wacht het altaar.



Vormloze draden tussen de pilaren

een wereldwijd web.

Waar is een begin?

Waar is iedereen?

Daar, de jonge slaven,

in pracht en praal allebei!

Liefde slechts een dekmantel

(huis motje baan ouders positie)

Rijst, natuurlijk, vooruit maar.

En dat moet de nieuwe generatie maken,

(als er überhaupt überhaupt nog een komt)

maar prachtig om te zien is het wel.

Haar tranen vooral, voor alles.

Knielt allen voor De Grote Zondebok,

door de Mens geschapen naar Zijn beeld

en Gelijkenis.

--------===niets

("Daar, daar is de Grote Beer!")

Zij verwacht alles,

hij stalkt haar.



Liefde verworden tot het doel.

Liefde is het middel.

Gigantische kaarsenhopen, stinkend als vet brandend

vlees (sorry).

Niet gratis hemelpredikers, goed verholen,

maar let op de ogen, de vallende ogen.

Zij volgen.

Op hun bruiloft rouleren

clusters familie en vrienden

en staat de stal klaar.





Drie

(Hiaat)



Daar en hier,

toen en nu,

de grote flinke ferme man,

met ruige vuige haren op de borst en handruggen,

maar hij dorst niet eens...

door de hoge monumentale moment poort...

naar zijn eigen burn-out.

Zonnestralen bestralen de onduidelijkheid

en de bomenrij langs de landweg

hoont.



Een reusachtige kegel tolt achteruit,

zelfs de draaikolk eindigt in een punt,

in hem eindigt alles.

Grotere delen vallen uiteen

in prot-, neutr- en elektronen.

Wat rest: kale woestijnen,

een schijnwereld en

in bloedrode 3D letters

rechtop: afgekeurd, ongeschikt,

in alle permutaties

van een ongevraagd medisch alfabet.

Eenzaam op de vlakke steppe.

Zelfs de ogen oo’s.

Een reusachtige zandvlakte,

onbewoond.



"Wil die meneer met die twee oren opstaan?"

Wat zei ze nou?

De wachtkamer wacht.

De verliezing te ver gevorderd,

de schrijnende ogen rossig omrand,

het zelfmedelijden dof.

Zelfs ik voel dat hoogmoed dreigt

daar achter de dubbele schuifdeuren.

Het masker, nee,

de waanzin nog in de fantasie,

maar reeds de reuk merkbaar.

De wereld lacht ha(r)telijk,

de schietstoel doelgericht,

en alles onbeloond.



Langzaam breekt de zon door de

horizontale begrenzing ginds, sinds

de flarden vel krullen, verdorren,

snel,

de ene na de andere bemerkt met een schok

zijn schokkende eenzaamheid,

bezinning begint

en bekroont.



Moeizaam begint alles echt

onderaan de eerste trede.

Nog liggen hier en daar de

gesmolten (als plastic) lichamen.

Uit eerbied laten liggen.

Alles is vernietigd,

sterren spinnen wielen in een lege hemel,

slechts de enen en de anderen

kijken nog verdwaasd verbaasd rond

en reiken elkaar trillend rillend

de hand, onttroond.



Buiten: vensters, ramen kijken

de hongerige ogen toe en verblind

verslinden ze de kinderogen,

de lach,

en reeds breken de eerste ruiten.

Alle gedaanten lachen nog steeds

terwijl van buiten binnen, loerend

rondsluipen de schaduwen.

Ook zij eens de tuin,

weg van hoogmoed en blindheid.

Hun huizen onbewoond.



Betoverende rosse vossen huilen als wolven,

kolven slaan hersens in

en er uit,

en steeds weer nieuwe vossen:

de wonderbaarlijke vosvermenigvuldiging.

(Wist u al dat

a de vos in de droom een symbool van mannelijkheid is en

b er geen lelijke dingen bestaan?

Nou?)

De burn-out loont.





Twee

(Draad)



Met overvolle huifkarren

strompelend door de wouden.

De huilende kinderen,

de zwijgende oude vrouwen.

Terwijl de damp van de

rivier het uitzicht

belemmert, is nog net de

zwarte rook van de

heksenverbranding te zien

door de spelonkbomen

aan de horizon.



Op het strand, verlaten,

het zeven bij zeven meter

schaakbord.

Zwart schaakmat.

De paarden hinniken...

... boven dat alles uit

Toch is duidelijk het

angstaanjagend gekrijs van de

brandende heksen te horen.

De honden huilen mee met de

wolven achter,

de ruïne rookt nog.

De mannen slaan met lange

stokken de kadavers en de

opgehangenen van de bo-

men, zodat ze niet tegen de

huif komen.

De schoener & de driemaster

lichten het

anker.

Alles gebeurde

omdat het kon.



Daar, daar is de grote Beer,

tegenover

de zon.





Een

(Het kwaad)



Ingevallen wangen onder

grote ogen in de dichte,

de lege goederenwagons,

koud en voortdurend gecontroleerd

door petten,

en het is ook verboden in de regen

op de snelwegen te staan,

laat staan liggen

ook niet onderling.



Een lange rij zwarte katten en knotwilgen

schuift achterlangs om.

Sloten en rivieren strelen de horizon en

de hoge prikkeldraadversperringen

moeten wel wijken.

In lange uithalen valt de nacht

in afzondering rond de zonderling.



Het laatste geld uitgegeven aan

een fles sterk,

de lege fles als wapen bewaard.

"Morgen wel een baan, lief."

(Vandaag verder, ik heb nog

niet alles gezien,

tot ik mijn horizon heb bereikt zie je.)

De denderende treinen zijn vertrokken,

de grommelende trucks weggestorven,

de snelwegen

stremmen de verkondiging.



"Alle blinde passagiers verzamelen!!"

"In het kombuis?"

(Hij heeft ze wel door.

Ze hebben hem wel door.

Wij hebben hen wel door.)

De rammelende maag

volgedronken met zout water.

De sneeuw jaagt door de

jasspleten en de reten, tochtgaten

in de ramen,

maar het geluk ligt naast je, zacht.

De speurtocht gaat verder,

nu niet meer alleen maar toch verder.

De tel kwijt, waar is nou wat.

Trommels roffelen bij de executie.

"Kus me, maak me warm."

De rest mondeling.



"Kijk omhoog: daar, daar is de Grote Beer!"

"Ja."

Jaja.

En verwondering.





Het uur nul

(Van alles de maat)



"Onderwerp dit voorwerp

aan een grondig maar bondig kortstondig onderzoek.

Let op die onderbroek,

op het hemd.

Zie daar die fraaie rode bloedvlek, daar zit het kogelgat.

Dan is het wel weer genoeg deze week."



"Vijfendertig jaar, een zoon en drie dochters,

geen vrouw, directeur van een bedrijvig lijvig bedrijf,

buiten kijf.

Zelfmoord, ja.

Dat ziet elke leek."



"De psychiater? Later. Depressie, burn-out, whatever.

Dikke depressie achter dat zilvergrijze vessie, ha ha.

En parelgrijze haren aan de slapen,

eenzaam, leeg, tja,

We kennen het. Noteer.

Wat zie je bleek?"



"Hoe laat zei je?

Ja, middernacht.

Kijk, daar, daar is de Grote Beer."

(Zingt:

"Niet waar interessant,

waar niet interessant,

niet interessante waar...")

"Dossier nummer 1476b,

waar interesseert me niet

in het minst,

nietwaar, waar, daar

bij de hartstreek."



"Ja, ik zal die verslaggever straks wel effe

te woord staan, Joop.

Na de koffiepauze,

kan net effe,

na de break."



"... but I won’t cry ‘till it’s all over."



(Citaat uit 'Plan for the Assassination of Jacqueline Kennedy' van J.G. Ballard.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten