Verdwaalde duiven
Fragment uit “Uit het zesde huis”, ongepubliceerd, maart 2015.
Opa had veel
problemen in zijn nieuwe wijk, zonder zijn duiven die hij van oma had
moeten verkopen, zonder land om te bebouwen. Met een terras “waar
ge overheen kunt pissen” en een fietsschuur “waar ge uw kont niet
kunt keren”. Hij had de eerste week bijeengeraapt sloophout en wat
droge takken opgestapeld en in brand gestoken, zoals hij dat in de
Valkenierslaan placht te doen, als iedereen daar. Zijn nieuwe buren
hadden de politie gebeld, en de wijkagent had hem een waarschuwing
gegeven. Oma had hem vervolgens een opsomming verstrekt van wat zij
over hem dacht, en hem aangemaand zich vooral comme
il faut
te gaan gedragen in Breda, in de stad, in die nette wijk.
Opa had de kleine bergschuur
achterin zijn nieuwe tuin afgebroken, en met behulp van meeverhuisd
bouwmateriaal van zijn oude schuren een grote werkschuur getimmerd,
met hulp van Oom Frans. De afwerking deed hij liever zelf, en meteen
timmerde hij er een afdak tegenaan aan de voorkant voor drie
konijnenhokken, hij kon het niet laten. Hij had vier grote vensters
uit oude kasramen naast elkaar geplaatst aan de tuinzijde. Ik had hem
geholpen met het inrichten van zijn werkschuur. Een lange werkbank
vóór de vier ramen, met zijn gereedschap uit de Valkenierslaan
netjes naast elkaar in laden eronder. Zijn grote houten bankschroef,
de jampotten vol schroeven en spijkers, en een extra vliering voor
planken en balken. Het was een zwaarbewolkte dag, maar het zou droog
blijven, volgens opa. Wij stonden boven op het schuurdak en
inspecteerden de nieuwe teerlaag. Ik rook de konijnen. Hij had zijn
stofjas aan en zijn geruite pet op, en zo leek hij op de opa uit mijn
jeugd, niet op de onbekende nette meneer die hij van oma moest
worden. Hij keek naar de wolken. Hij stond elke zondag vroeg in zijn
tuin naar overtrekkende vluchten postduiven te kijken.
‘Houdeng: wachten. Noyon: 7 uur
gelost,’ imiteerde ik in een opwelling.
Hij trok zijn mond scheef en
spuwde achter zich in de brandgang achter zijn schuur.
‘Dat is voorbij, Hans jongen.
Ze zouden niet meer weten waar ik gebleven ben. Ik heb ze verkocht,
maar ze zijn alleen goed voor de fok, ze willen terug naar mijn hok
en dat is er niet meer.’
‘Nee.’
‘Ik mocht ze tijdens de
bezetting ook niet houden, de Mof dacht dat ik er berichten mee zou
gaan versturen.’
Ik keek over de tuinen. Keurige
struiken en gazons, bloembakken. Nergens schuren of werkhokken,
nergens konijnen of duiven. Fietsenhokken.
‘Wie had dat ooit gedacht dat
ik in Breda zou komen te wonen,’ zei hij op een toon die ik niet
van hem kende. Hij keek in de verte.
‘Oma?’
‘Ja, die wel, die heeft er heel
haar leven om gezeurd. Die wel.’
‘Gij niet.’
‘Ik heb maar een gewone
boerenmens Hans, uit Bavel, voor mij hoeft dit niet, die kouwe kak
hier. Ze zeggen niet eens goedendag op straat hier.’
‘Ze kennen u ook niet, opa. U
woont net een paar weken hier.’
Hij knikte. ‘En die groenteboer
hier, wat een afzetter hé, gisteren had jouw oma spruitjes, zó
gemeen bitter en zó klein, ik moest mijn bril opzetten om ze te
kunnen eten. En dat terwijl ik ze zelf altijd zo mooi had staan
achter op mijn eigen land, weet ge nog? En ik heb nog nooit zo vaak
mijn goed pak gedragen als hier, al die visites aan die nieuwe buren,
en weer contravisites, dat gezeik.’
‘Woont hier niemand uit
Ginneken behalve jullie?’
‘Hier twee huizen verder, die
komt uit de Dillenburgstraat, zij kwam vroeger in de winkel, maar zij
ziet ons nu nog niet staan.’
‘Maar ge woont hier wel mooi,
vlakbij het park.’
‘Ziet gij mij elke dag de
eenden voeren, ben ik zó oud dan? Jongen, zevert niet, dat is niks
voor mij, eenden, zwanen, en dan die verwijfde kloten die van hun
vrouw het hond moeten uitlaten, moet ik daar tussen gaan lopen en
serieus blijven kijken?’
Hij haalde
zijn shagbuil uit zijn broekzak en rolde een sigaret. Hij stak hem
aan met zijn verchroomde aansteker, zoog het vuur door de tabak heen
en het uiteinde gloeide fel op. Ik stapte achteruit, een oude reflex.
Hij
gaat toch niet...
‘Gij hebt altijd in Ginneken
gewoond.’
‘Na ons trouwen, ja. Mijn vader
had mee die winkel gekocht toen jouw oma met haar geld over de brug
kwam, ons Kees heeft geholpen met de verbouwing. We moesten vlug
beslissen, er woonden zoveel Belgen in Breda en die zochten onderdak.
Maar jouw oma had geld.’
‘Gij niet?’
‘Nee, wat spaargeld, weinig,
niks. Ik dronk veel, dat hebt ge al honderden keren gehoord, ge bent
groot genoeg om dat te kunnen horen en op waarde schatten, niet?’
Ik knikte. Ik had mee omhoog
gekeken maar liet mijn blik afdalen naar de tuinen. Oma stond op het
balkon.
‘Oma staat op het balkon, opa.’
‘Er is thee, Frans! Kom binnen
voor het gaat regenen!’
‘Als zij zo blijft schreeuwen,
zal ze weinig deftige indruk maken in de Romboutsstraat,’ zei opa
zacht tegen mij. Hij liep wel meteen naar de ladder, dezelfde waarmee
hij vroeger zijn duiventil beklom.
‘Vertel eens meer van vroeger.’
‘Later jongen, later. Tijd
genoeg hier.’
Dat was waar; vroeger was hij
altijd bezig op zijn land maar hier had hij alleen een gazon en wat
struiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten