Waarom zou ik een gedicht schrijven?
Al in de oudste bewaarde poëzie zijn
voorbeelden te vinden van gedichten die over het dichtwerk zelf gaan.
In het Chinese Boek der Oden uit de 11de tot de 7de eeuw voor onze
jaartelling vinden we al berichtgeving en verslagen aan de keizers
over het wel en wee van hun rijk, onderdanen en ambtenaren zelf in
dichtvorm. Daar vond ik ook het beeld van de dichter als visser, met
de hengel in de rivier van de tijd en het leven, in rust en
meditatieve concentratie. Door ervaring weet hij of zij hoe en
wanneer te reageren als de zintuigen iets opvangen, de vangst binnen
te halen en veilig te bewaren, geschreven op bamboe. Het hoort bij de
kenmerken van alle stammen van de mensheid dat dichters in woord en
beeld vastleggen wat hen markeert, bindt, verenigt – tot stam
maakt. Maar wat motiveert de individuele dichter, nadat hij of zij
eenmaal geconfronteerd werd met dat talent en het ontwikkelt of niet
uit de weg gaat?
Uit noodzaak
De dichter als journalist,
correspondent, vertolker van de reacties op een bomaanslag of
natuurramp, van nationale gevoelens bij herdenkingen of
festiviteiten, religieuze feestdagen, het wisselen van de seizoenen.
Deels uit betrokkenheid, plichtsgevoel, taakopvatting: de dichter als
ambachtsman, chroniqueur. Deels ook uit opdracht: voor een
verjaardag, jubileum, opening, onthulling. Als eenmaal bekend is dat
je rijmen en dichten kunt en daar redelijk succesvol in bent, tot
tevredenheid van je opdrachtgevers, is dat niet meer te stuiten. Kost
wel extra research-tijd in bibliotheek, interview en websites en is
meestal gebonden aan een deadline, wat niet elke getalenteerde
dichter ambieert of behaaglijk vindt.
Uit haat en liefde
Uitgaan van je diepste emoties en
gevoelens – daar hoort ook de liefde voor je partner, kind,
familielid bij, én de haat voor een crimineel, een andersdenkende,
een vijand, je partner... Liefdesgedichten kunnen ontdaan zijn van
het persoonlijke en voor meerdere lezers bruikbaar worden, maar
tegelijk hoort intimiteit daarbij. Haatgedichten, polemieken,
politieke rants kunnen eveneens onpersoonlijk en algemeen worden
gemaakt en zo voor meer doeleinden inzetbaar blijken.
Uit fascinatie, zomaar
Het jarenlang serieus omgaan met
dichterlijke taal schenkt zelfvertrouwen en een zekere rust. Ik
schrijf gedichten vanaf najaar 1964. Uit de meest vreemde teksten uit
onverwachte bronnen (krant, journaal, websites, gesprekken) kan een
gedicht ontstaan. Dat proces op zich verrast de dichter vaak net
zoveel als de lezer, en blijft hem of haar fascineren. Maar hij of
zij weet uit ervaring dat er in ieder geval een gedicht zál komen –
goed of slecht blijft afwachten, maar het zaad is in de grond en aan
het ontspruiten. Ook speelsheid met taal mag niet verloren gaan met
het ouder worden. De verwondering van de onervaren jeugd moet telkens
worden teruggevonden. Soms word ik getroffen door een resonantie
tussen woorden, korte zinnen of uitdrukkingen, een woordspeling,
rijmwoord, songtekst, mop.
KIEZEL
Ik lag op mijn altaar,
bad om het zwaard.
Slaap vond mijn beeld.
Daar naderden woorden
de waarheid
als messen de huid
en spleet ik open
tot spreken.
In de illusie van de kiezel
geen deel van de aarde te zijn
rolde ik weg in de branding,
richting maan.
Ik kwam nooit aan.
© Hans F. Marijnissen 2014.
De vruchtbare grond voor dit gedicht
waren natuurlijk filosofische, boeddhistische en mystieke teksten
over de grootste illusie: hoe onze hersens uit alles wat onze
zintuigen waarnemen een beeld van de wereld en van onszelf scheppen.
Echt kennen doen wij alleen dat beeld, niet de wereld zelf. Daaruit
volgt de illusie van het individu: elk mens is uniek, maar alle
schapen in een kudde lijken identiek – mensen lijken meer op
elkaar, genetisch, cultureel, dan dat ze van elkaar afwijken.
De aanleiding was een wandeling naar
het kleine winkelcentrum in de wijk waar ik woon in het noorden van
Eindhoven. Een van de buren had een nieuw grindpad, en een kiezel was
uit het verse grind op de stoep gerold. Ik schopte het steentje terug
het pad op, en zag dat de individuele steen spoorloos verdween tussen
duizenden andere, unieke en tegelijk identieke en niet te
onderscheiden andere. Toen ik weer thuiskwam had ik de regel over ‘in
de illusie van de kiezel...’. De woordvisser had wat gevangen.
Het ambacht bestond uit het me
herinneren en terugvinden van die eerste 2 nog ongebruikte strofes en
die aanpassen en toevoegen. Het steen van de kiezel resoneerde met
het graniet van het standbeeld. Het afsluitende beeld van de maan
volgde uit de overweging dat de zwaartekracht een kiezel niet alleen
naar de aarde trekt, maar ook een beetje naar de maan, gespiegeld in
het wateroppervlak van de zee. En daarna nog veel schrappen, indikken
en afwerken...
Waarom niet
Een timmerman maakt dakkapellen en
tuinhekken, én af en toe een vogelhuisje – omdat hij het kan, het
maakplezier ervan afstraalt en het wordt geaccepteerd, gewaardeerd en
gekocht. Waarom vangt een kat muizen?
© Hans F. Marijnissen 2015.